ECLI:NL:CRVB:2005:AS4601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2256 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatie-inspanningen

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, staat de verlaging van de WW-uitkering van de appellant centraal. De appellant had zijn uitkering met 20% gedurende 16 weken verlaagd gekregen omdat hij in onvoldoende mate had getracht passende arbeid te verkrijgen. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats trad van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv).

De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.L. Kuit, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij bij verschillende mensen had geïnformeerd naar werk en zich had ingeschreven bij uitzendbureaus, maar dat hij niet had kunnen solliciteren vanwege een gebrek aan vacatures en zijn psychische en fysieke beperkingen.

De Raad overwoog dat de appellant, ondanks zijn verklaringen, geen bewijs had geleverd van zijn inspanningen om werk te vinden. De Raad concludeerde dat de appellant geen enkele sollicitatiepoging had ondernomen, waardoor hij elke kans op werk had uitgesloten. De stellingen van de appellant over andere inspanningen werden niet gehonoreerd, omdat er geen controleerbare gegevens waren overgelegd.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2256 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 24 maart 2003 onder nr. 02/1848 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 1 december 2004, waar beide partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij besluit op bezwaar van 4 juni 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde gehandhaafd zijn besluit van
15 november 2001, waarbij appellants uitkering krachtens de WW bij wijze van maatregel met ingang van 29 maart 2001
met 20% gedurende 16 weken is verlaagd. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant onder meer aangevoerd dat hij bij diverse mensen heeft geïnformeerd naar werk en dat hij zich bij diverse uitzendbureaus heeft laten inschrijven. Dat hij niet heeft gesolliciteerd is derhalve veroorzaakt door het feit dat er in die periode eenvoudigweg onvoldoende vacatures voorhanden waren. Door psychische en fysieke beperkingen was het voor appellant niet mogelijk om een voor hem passende aspirant-werkgever te vinden.
De Raad overweegt als volgt.
Appellant heeft blijkens de op 20 april 2001 afgelegde en door hem ondertekende verklaring ten overstaan van gedaagde verklaard na 5 augustus 2000 niet daadwerkelijk te hebben gesolliciteerd naar vacatures. De Raad ziet gelet op de aard en het niveau van het werk waarvoor appellant zich blijkens voornoemde verklaring beschikbaar stelt geen aanknopingspunten om appellants stelling dat er geen vacatures beschikbaar waren ten tijde in geding voor waar te houden. De door appellant genoemde psychische en fysieke beperkingen, wat daar verder van zij, doen daar niet aan af. Door geen enkele sollicitatie-poging te ondernemen heeft appellant op voorhand iedere mogelijkheid om werk te verkrijgen uitgesloten. De stellingen van appellant omtrent andere inspanningen, zoals het bij mensen informeren naar werk en de inschrijvingen bij diverse uitzendbureaus, kan de Raad niet honoreren, nu bewijzen of gegevens daaromtrent niet zijn overgelegd en derhalve het niet controleerbaar zijn daarvan voor rekening van appellant dient te blijven. Hetgeen namens appellant overigens is aangevoerd kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. Bolt in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005.
(get.) H. Bolt.
(get.) P. Boer.