ECLI:NL:CRVB:2005:AS4601
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van de WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatie-inspanningen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, staat de verlaging van de WW-uitkering van de appellant centraal. De appellant had zijn uitkering met 20% gedurende 16 weken verlaagd gekregen omdat hij in onvoldoende mate had getracht passende arbeid te verkrijgen. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats trad van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv).
De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.L. Kuit, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij bij verschillende mensen had geïnformeerd naar werk en zich had ingeschreven bij uitzendbureaus, maar dat hij niet had kunnen solliciteren vanwege een gebrek aan vacatures en zijn psychische en fysieke beperkingen.
De Raad overwoog dat de appellant, ondanks zijn verklaringen, geen bewijs had geleverd van zijn inspanningen om werk te vinden. De Raad concludeerde dat de appellant geen enkele sollicitatiepoging had ondernomen, waardoor hij elke kans op werk had uitgesloten. De stellingen van de appellant over andere inspanningen werden niet gehonoreerd, omdat er geen controleerbare gegevens waren overgelegd.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2005.