ECLI:NL:CRVB:2005:AS4605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/706 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van uitkering op basis van arbeidsverledeneis in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2005, staat de toekenning van een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) centraal. Appellant, die een aanvraag had ingediend voor een uitkering, werd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) medegedeeld dat hij geen recht had op een loongerelateerde en vervolguitkering. Dit was gebaseerd op de arbeidsverledeneis, die vereist dat de aanvrager in de laatste vijf kalenderjaren in vier jaren loon heeft ontvangen over 52 of meer dagen per jaar.

De appellant had in zijn bezwaar aangevoerd dat hij in de afgelopen vijf jaren in ten minste vier jaren aan deze eis voldeed. Hij stelde dat hij in 1997 een arbeidsverhouding had met Transcontinental Development Consultants SA (Pty) Ltd (TDC) en dat hij loon had ontvangen en loonbelasting had betaald. De Raad oordeelde echter dat de appellant er niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat hij in de relevante periode aan de arbeidsverledeneis voldeed. De aanstellingsbrief en de arbeidsovereenkomst gaven geen uitsluitsel over het aantal dagen dat hij loon had ontvangen.

De rechtbank had eerder het standpunt van het Uwv onderschreven en het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet kon slagen. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de arbeidsverledeneis voor het verkrijgen van een uitkering op basis van de Werkloosheidswet.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/706 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant is op bij beroepschrift aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Breda op
27 januari 2003 tussen partijen gewezen uitspraak, met reg.nr. 02/730 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 1 december 2004, waar appellant in persoon is verschenen terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J. Aarts, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Aan de aangevallen uitspraak -waarbij voor eiser appellant gelezen dient te worden en voor verweerder gedaagde- ontleent de Raad het volgende:
“Eiser heeft op 1 november 2001 een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 26 november 2001 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 november 2001 een kortdurende WW-uitkering toegekend. Voorts heeft verweerder bij dat besluit aan eiser medegedeeld dat eiser geen recht heeft op een loongerelateerde en een vervolguitkering, omdat eiser niet voldoet aan de arbeidsverledeneis dat hij in de laatste vijf kalenderjaren in vier jaren loon heeft ontvangen over 52 of meer dagen per jaar.
Eiser heeft bij brief van 29 november 2001 nadere bewijsstukken over zijn arbeidsverleden overgelegd.
Bij brief van 10 december 2001 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hierbij heeft eiser, kort samengevat, medegedeeld dat hij naar zijn mening in de afgelopen vijf jaren in tenminste vier jaren loon over 52 of meer dagen ontvangen heeft. Daarbij geeft eiser aan dat hij in 1997 een arbeidsverhouding had met Transcontinental Development Consultants SA (Pty) Ltd (TDC). Volgens eiser volgt uit informatie van de belastingdienst dat hij in de periode juli 1997 tot en met december 1997 loon heeft ontvangen en loonbelasting heeft betaald. Eiser heeft voorts gesteld dat hij niet verantwoordelijk is geweest voor de afdracht van de sociale premies en dat zijn werkgever hiervoor verantwoordelijk was.
Verweerder heeft op 21 februari 2002 aan eiser verzocht om duidelijk te maken waar de onderneming is gevestigd. Eiser heeft bij brief van 26 februari 2002 medegedeeld dat het bedrijf gevestigd is in Zuid-Afrika, alsmede dat het bedrijf een tijdelijke kantoorruimte in Etten-Leur had.
Op 27 maart 2002 is eiser omtrent zijn bezwaren gehoord. Eiser heeft medegedeeld dat hij geen salarisstroken heeft gevonden. Voorts heeft eiser medegedeeld dat hij gegevens van de belastingdienst van 1997 heeft gevonden waaruit volgt dat hij geen ondernemer was en in loondienst werkte. Eiser heeft verklaard dat hij niet als bestuurder van het kantoor te Etten-Leur werkzaam is geweest.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet voldaan wordt aan de voorwaarde dat hij in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in tenminste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen. Verweerder heeft opgemerkt dat onvoldoende is aangetoond dat in 1997 over 52 of meer dagen loon is ontvangen.”
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het standpunt van gedaagde onderschreven en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad stelt zich achter de conclusie van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag zijn gelegd. Ook naar het oordeel van de Raad is appellant er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de werkzaamheden bij TDC door hem in de hoedanigheid van werknemer zijn verricht. De aanstellingsbrief en het eerst in hoger beroep overgelegde afschrift van de arbeidsovereenkomst tussen TDC en appellant geven hierover naar het oordeel van de Raad geen uitsluitsel, waarbij de Raad nog opmerkt dat daarmee tevens geenszins is komen vast te staan over hoeveel dagen in 1997 appellant loon als werknemer zou hebben ontvangen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
Derhalve moet als volgt worden beslist.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. H. Bolt in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005.
(get.) H. Bolt.
(get.) P. Boer.