ECLI:NL:CRVB:2005:AS4773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6019 AW + 03/1730 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • K. Zeilemaker
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanvang van de bezwaartermijn in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle. De rechtbank had geoordeeld dat de termijnoverschrijding van de gedaagde, die bezwaar had gemaakt tegen een ontslagbesluit, verschoonbaar was op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Korpsbeheerder had op 18 juli 2001 een ontslagbesluit genomen, dat de gedaagde op 7 augustus 2001 had ontvangen. De gedaagde had bezwaar gemaakt op 13 september 2001, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde door onjuiste informatie over de aanvang van de bezwaartermijn in verwarring was gebracht. De Korpsbeheerder voerde aan dat de rechtbank te veel gewicht had toegekend aan de onjuiste informatie en dat de gedaagde als jurist had moeten weten dat de ontvankelijkheid een kwestie van openbare orde is. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de onjuiste informatie van de Korpsbeheerder de gedaagde had misleid. De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en de Korpsbeheerder te veroordelen in de proceskosten van de gedaagde tot een bedrag van € 322,-. Tevens werd bepaald dat van de Korpsbeheerder een griffierecht van € 348,- wordt geheven en dat het beroep tegen het besluit van 7 maart 2003 ter behandeling naar de rechtbank Amsterdam wordt verwezen.

Uitspraak

02/6019 AW
03/1730 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 28 oktober 2002, nr. AWB 02/399, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 7 maart 2003 heeft appellant gevolg gegeven aan een hem bij de aangevallen uitspraak gegeven opdracht een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Van dat besluit heeft appellant onder verwijzing naar artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de Raad mededeling gedaan.
Namens gedaagde is aan de Raad medegedeeld dat tegen dat nieuwe besluit voorlopig beroep is ingesteld bij de rechtbank Amsterdam en is de Raad verzocht af te zien van toepassing van artikel 6:19 van de Awb.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 november 2004. Partijen zijn niet verschenen.
II. MOTIVERING
1. Aan de gedingstukken ontleent de Raad de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Een door appellant op 18 juli 2001 genomen besluit tot het opleggen aan gedaagde van de straf van ontslag met onmiddellijke ingang, is door deze laatste op 7 augustus 2001, na zijn vakantie, opgehaald op het postkantoor. In dit besluit is als rechtsmiddel vermeld: “Tegen dit besluit kunt u binnen zes weken na ontvangst van het besluit, bezwaar aantekenen door inzending van een bezwaarschrift aan de korpsbeheerder (...)”.
1.2. In een op 14 augustus 2001 namens gedaagde met mevrouw mr. M., medewerkster van appellant en behandelaarster van het ontslagbesluit, gevoerd telefoongesprek is als ingangsdatum van het ontslag genoemd 7 augustus 2001. Ook in een brief van 6 september 2001 van de kant van appellant is die datum vermeld als ingangsdatum. Gedaagdes gemachtigde heeft diezelfde datum opgevat als de datum van ingang van de bezwaartermijn.
1.3. Op 13 september 2001 is namens gedaagde bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit. Dat bezwaar is bij het bestreden besluit van 6 maart 2002 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Zij heeft daartoe overwogen dat in het primaire besluit van 18 juli 2001 onjuiste informatie is verschaft over (de aanvang van de termijn van) het gedaagde ter beschikking staande rechtsmiddel en dat gedaagde, door de onjuiste clausule in verwarring gebracht, nadien in ieder geval van mevrouw mr. M. geen informatie heeft gekregen waaruit hij heeft moeten (kunnen) opmaken dat de bezwaartermijn eerder dan op 7 augustus 2001 is aangevangen. De rechtbank is na ampele overweging tot het oordeel gekomen dat de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is te achten.
3. Namens appellant is aangevoerd dat de rechtbank te veel gewicht heeft toegekend aan het feit dat de rechtsmiddelverwijzing niet correct is vermeld. De rechtbank heeft daarbij ten onrechte niet in haar beschouwing betrokken dat de gemachtigde van gedaagde als jurist had kunnen weten dat de ontvankelijkheid een kwestie van openbare orde is en dat het appellant niet vrij staat een tegenwettelijke termijn te gunnen. Door de rechtbank is ten onrechte gewicht toegekend aan de nadien door mevrouw mr. M. verstrekte informatie. Appellant benadrukt dat mevrouw mr. M. ontkent dat zij toezeggingen heeft gedaan. Voorzover appellant al bevoegd was in dit verband toezeggingen te doen, was mevrouw mr. M. dat niet.
4. Namens gedaagde is betoogd dat hem door appellant twee maal onjuiste informatie is verstrekt over de aanvang van de wettelijke bezwaartermijn. Hij beroept zich op de verschoonbaarheid van artikel 6:11 van de Awb. Tot slot is hij van mening dat appellant de lat hoger legt dan de rechtbank, waar appellant het heeft over toezeggingen, terwijl de rechtbank spreekt van onjuiste informatie van de kant van appellant.
5. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop de rechtbank tot dat oordeel is gekomen. Anders dan appellant kennelijk wil betogen, heeft de rechtbank haar oordeel niet hoofdzakelijk gebaseerd op het - overigens niet geringe - gewicht dat de onjuiste bezwaarclausule in de schaal legt, maar op het geheel van de omstandigheden van dit geval. Daarom treft ook de grief betreffende de door mevrouw mr. M. verschafte informatie geen doel.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Wat betreft het nieuwe besluit op bezwaar van 7 maart 2003 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, met welk besluit kennelijk niet aan het bezwaar van gedaagde is tegemoetgekomen, acht de Raad gelet op het verzoek van gedaagde, termen aanwezig om met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Awb, de behandeling van het beroep te verwijzen naar de rechtbank Amsterdam.
8. Gelet op het vorenstaande acht de Raad tot slot termen aanwezig appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 322,- aan kosten van rechtskundige bijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 322,-, te betalen door de politieregio Amsterdam-Amstelland;
Bepaalt dat van genoemde politieregio een griffierecht wordt geheven van € 348,-;
Verwijst het beroep tegen het besluit van appellant van 7 maart 2003 ter behandeling naar de rechtbank Amsterdam.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
13.01