ECLI:NL:CRVB:2005:AS4811
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-gat premie bij dagloonvaststelling en de gevolgen voor de uitkering
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2005, staat de vraag centraal of de WAO-gat premie ten onrechte op het brutoloon in mindering is gebracht bij de dagloonvaststelling, wat heeft geleid tot een te lage dagloonvaststelling. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 19 december 2002 oordeelde dat de WAO-gat premie niet als inhouding voor een aanspraak ingevolge de WAO mocht worden aangemerkt.
De gedaagde, die zich wegens rugklachten had ziek gemeld, ontving een WAO-uitkering op basis van een indeling in de klasse 25-35%. De rechtbank oordeelde dat de WAO-gat premie ten onrechte was afgetrokken van het brutoloon, wat resulteerde in een te lage dagloonvaststelling. In hoger beroep betoogde de appellant dat de WAO-gat premie een aanvulling op vrijwillige verzekeringsbasis betreft en niet overeenkomt met aanspraken ingevolge de WAO, maar eerder met een pensioenregeling.
De Raad overwoog dat de WAO-gat premie, ondanks de particuliere opvulling van het hiaat, moet worden aangemerkt als een bijdrage voor aanspraken die overeenkomen met de sociale verzekeringswetten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. Tevens werd de appellant veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 322,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de WAO-gat premie correct te beoordelen in het kader van de dagloonvaststelling en de sociale verzekeringswetten.