ECLI:NL:CRVB:2005:AS4821

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1199 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
  • S.W.H. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtshulp

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat appellant had ingediend naar aanleiding van een brief van gedaagde van 11 maart 1998, waarin werd medegedeeld dat zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtshulp zou worden afgehandeld. Gedaagde heeft het schrijven van appellant van 1 oktober 2001, waarin hij stelde dat gedaagde niet overeenkomstig de brief van 11 maart 1998 had gehandeld, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 21 december 2004, waarbij appellant in persoon aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. L.M. Mulder. De Raad heeft vastgesteld dat de brief van 11 maart 1998 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar slechts een mededeling van informatieve aard. De Raad onderschrijft het oordeel van zowel gedaagde als de rechtbank en concludeert dat er geen sprake is van een besluit dat appellants bezwaarschrift ontvankelijk zou maken.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af, omdat er geen ruimte is voor een veroordeling tot schadevergoeding. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1199 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2003,
reg.nr. 02/467 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 december 2004, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Mulder, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
Bij brief van 11 maart 1998 heeft gedaagde aan appellant onder meer het volgende meegedeeld:
“Uw aanvraag bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtshulp wordt binnen zeer afzienbare tijd afgehandeld, waarna het geld aan u zal worden overgemaakt.”.
Op 1 oktober 2001 heeft appellant zich schriftelijk tot gedaagde gewend en gesteld dat gedaagde niet overeenkomstig de evenvermelde passage in de brief van 11 maart 1998 heeft gehandeld. Bij besluit van 8 januari 2002 heeft gedaagde het als bezwaarschrift opgevatte schrijven van 1 oktober 2001 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 11 maart 1998 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 8 januari 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard
Appellant heeft de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep bestreden.
De Raad onderschrijft het oordeel van gedaagde en de rechtbank dat de brief van 11 maart 1998 slechts een mededeling van informatieve aard inhoudt, die daarmee niet op enig rechtsgevolg is gericht. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, kan niet leiden tot het oordeel dat - niettemin - sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Voor dit geding ten overvloede merkt de Raad nog op dat hem ambtshalve bekend is dat gedaagde reeds bij besluit van
13 maart 1998 aan appellant bijzondere bijstand heeft verleend voor een tweetal op 1998 betrekking hebbende nota’s inzake de eigen bijdrage voor rechtsbijstand en dat daarbij de aanvraag voorzover die betrekking had op nota’s van vóór 1 januari 1998 zijn afgewezen. Dit besluit is inmiddels na bezwaar, beroep en hoger beroep (zie de uitspraak van de Raad van 15 april 2003, reg.nr. 00/5289 NABW) in rechte onaantastbaar geworden.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Dit brengt tevens met zich dat voor een veroordeling tot schadevergoeding (in de vorm van wettelijke rente) zoals door appellant verzocht geen ruimte is, zodat dat verzoek moet worden afgewezen.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2005.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) S.W.H. Peeters.