ECLI:NL:CRVB:2005:AS4889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2675 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
  • F.J.P. Pennings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift ingediend per fax

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat per fax is ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het bezwaar van de gedaagde, de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het bezwaar niet tijdig zou zijn ingediend. Gedaagde heeft hiertegen beroep aangetekend, stellende dat er een faxjournaal bestaat waaruit blijkt dat het bezwaarschrift op 12 mei 2003 is verzonden.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de verzending van een faxbericht op zichzelf een toelaatbare wijze van indiening is, maar dat de risico's van deze wijze van verzending voor rekening van de verzender komen. De status “OK” op een verzendjournaal is slechts een indicatie en geen sluitend bewijs van ontvangst. In dit geval ontkende appellant de ontvangst van het faxbericht en de Raad oordeelde dat het verzendjournaal niet voldoende bewijs bood dat het bezwaarschrift daadwerkelijk was ontvangen.

De Raad concludeerde dat, bij gebrek aan een ontvangstbevestiging, het faxbericht van 12 mei 2003 niet door appellant was ontvangen. Dit leidde tot de beslissing dat het hoger beroep slaagde en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd werd. De Raad verklaarde het inleidend beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de appellant in stand bleef.

Uitspraak

04/2675 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland te Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2004, nummer
AWB 03/4063 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 december 2004, waar namens appellant is verschenen
mr. D. Veugen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terwijl gedaagde -met voorafgaand bericht- niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij brief van 31 maart 2003 heeft appellant gedaagde in kennis gesteld van zijn besluit van diezelfde datum met betrekking tot de aanspraken van gedaagdes werknemer [naam werknemer] op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO).
Bij beslissing op bezwaar van 31 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het tegen het besluit van 31 maart 2003 door appellant ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingediend.
Gedaagde is hiervan in beroep gekomen op de grond dat appellant ten onrechte geen betekenis heeft willen toekennen aan het bewijs, bestaande in een faxjournaal, waaruit blijkt dat op 12 mei 2003 een bezwaarschrift is ingediend.
Appellant stelt zich op het standpunt op of rond 12 mei 2003 geen bezwaarschrift, per fax of anderszins, van gedaagde te hebben ontvangen. In het bestreden besluit overweegt appellant dat een faxbevestiging zoals het door gedaagde ingediende “communicatie resultaten rapport” geen wettig bewijsmiddel is waaruit onomstotelijk blijkt dat het faxbericht ook daadwerkelijk door de geadresseerde is ontvangen. Het faxbevestigingsbericht schept daartoe slechts een vermoeden.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, overwegende dat gedaagde middels een faxjournaal genoegzaam heeft aangetoond dat er op 12 mei 2003 een uit twee pagina’s bestaand schriftuur naar verweerder is gezonden. Verweerder heeft dit bewijs niet met ander bewijsmateriaal weerlegd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat er tijdig bezwaar is aangetekend, aldus de rechtbank.
De Raad kan de rechtbank in haar oordeel niet volgen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad, zoals bijvoorbeeld zijn door appellant aangehaalde uitspraak van 3 april 2003, gepubliceerd in AB 2003/216, is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van indiening verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dat brengt mee dat, mocht de ontvangst aan de andere zijde ondanks zorgvuldig onderzoek niet bevestigd kunnen worden, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken.
In dit geding wordt de ontvangst van een faxbericht van gedaagde van 12 mei 2003 door appellant ontkend. Het overleggen van een verzendjournaal met de melding “OK” is naar het oordeel van de Raad in deze onvoldoende om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift op 12 mei 2003 bij appellant is ingediend. Wat betreft de verzending van een stuk per fax merkt de Raad op dat de status “OK” op een verzendjournaal een indicatie, maar geen sluitend bewijs, vormt dat het betreffende geschrift door de geadresseerde in goede orde is ontvangen.
Bij gebreke van een ontvangstbevestiging houdt de Raad het ervoor dat het faxbericht van 12 mei 2003 nimmer door appellant is ontvangen. Dit geldt -bij gebreke van bewijs van aangetekende verzending- overigens evenzo voor de op het voorblad van het faxbericht beloofde toezending van de originele brief per post. Gedaagde heeft met de gekozen wijze van verzending per fax, op de laatste dag van de termijn, het risico genomen dat het bezwaarschrift niet door appellant zou worden ontvangen.
Vorenstaande overwegingen leiden er toe dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. F.J.P. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get. T.R.H. van Roekel.