ECLI:NL:CRVB:2005:AS5267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-49 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers

In deze zaak gaat het om een herzieningsverzoek van eiser, die een periodieke uitkering ontvangt op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Eiser heeft eerder een verzoek ingediend om de grondslag van zijn uitkering te herzien, maar dit verzoek is afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 januari 2005 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser heeft in maart 2003 opnieuw verzocht om herziening van de grondslag van zijn uitkering, waarbij hij stelde dat zijn uitkering berekend moest worden naar het inkomen van zijn voorlaatste werkgever. Verweerster, de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening. Tijdens de zitting op 16 december 2004 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat eiser in zijn herzieningsverzoek in wezen herhaalde wat hij eerder had aangevoerd, zonder nieuwe gegevens aan te leveren. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit de terughoudende toets kan doorstaan en dat er geen termen zijn voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak van de Raad is dat het beroep ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/49 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 24 november 2003, kenmerk JZ/U60/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 16 december 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 4 november 1993, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 februari 1994, heeft verweerster eiser ingaande 1 april 1993 een periodieke uitkering ingevolge de Wet toegekend, berekend naar het inkomen uit het laatstelijk door hem uitgeoefende beroep van [naam functie] bij [naam Buro] te [vestigingsplaats].
Een nadien ingediend verzoek van eiser om de grondslag van zijn periodieke uitkering te herzien en alsnog te berekenen naar zijn verdiensten bij zijn voorlaatste werkgever [naam werkgever] heeft verweerster afgewezen, welke afwijzing in beroep bij de Raad heeft standgehouden (uitspraak van 16 december 1999, nr. 97/11111 WUBO).
In verband met de omstandigheid dat verweerster bij besluit van 22 mei 2001 had beslist om de door eiser tijdens zijn werkzaamheden bij Advice van de gemeente Wijchen ontvangen loonsuppletie alsnog bij de berekening van de grondslag te betrekken, heeft eiser in maart 2003 bij verweerster een verzoek ingediend dat - via het verzoek om de loonsuppletie te herleiden tot 100% van het te verdienen salaris - wederom strekt tot herziening van de grondslag van zijn periodieke uitkering naar het bij zijn voorlaatste werkgever [naam werkgever] genoten inkomen.
Verweerster heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 15 augustus 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond - samengevat - dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot herziening van de bij voormelde eerdere besluiten vastgestelde grondslag.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, hetgeen betekent dat aan verweerster een ruime beleidsvrijheid toekomt.
Dat brengt mee dat de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend kan toetsen; dit klemt temeer nu over de onderhavige kwestie al eerder in beroep is geoordeeld.
De Raad moet vaststellen dat eiser bij het onderhavige herzieningsverzoek, en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek, in wezen heeft herhaald hetgeen hij reeds bij eerdere verzoeken had aangevoerd. Eiser heeft zijn herzieningsverzoek ook niet vergezeld doen gaan van gegevens die nog niet bij verweerster bekend waren en op de onderhavige kwestie een nieuw licht werpen.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het bestreden besluit de door de Raad aan te leggen terughoudende toets niet kan doorstaan.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.