E N K E L V O U D I G E KA M E R
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 28 november 2003, kenmerk JZ/B70/2003/0945, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 december 2004. Aldaar is eiser in persoon verschenen, terwijl verweerster zich, met voorafgaand bericht, niet heeft doen vertegenwoordigen.
Blijkens de gedingstukken is eiser, geboren op 15 februari 1945, vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Dienaangaande is aanvaard dat de psychische klachten van eiser in het door de Wet vereiste verband staan met de door hem ondergane vervolging; een zodanig verband is niet aanvaard voor de rugklachten, de heupdysplasie en de slaapapneu.
In juli 2001 heeft verweerster aan eiser voorts toegekend - onder meer - een vergoeding van de kosten van extra huishoudelijke hulp gedurende maximaal 4 uren per week.
In mei 2003 heeft eiser verweerster verzocht om de voorziening voor huishoudelijke hulp uit te breiden tot 8 uren per week. Daartoe heeft eiser erop gewezen dat naast de verdere achteruitgang van zijn eigen, toch al gebrekkige inzetbaarheid in de huishouding nu ook zijn echtgenote zich in verband met een hart- en vaataandoening niet of nauwelijks meer mag inspannen.
Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 19 augustus 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat geen medische indicatie aanwezig is voor toekenning van de gevraagde vergoeding voor meer dan 4 uren per week, nu niet is gebleken van (zelf)verwaarlozing of chaos in het huishouden als gevolg van eisers psychische klachten.
In beroep heeft eiser benadrukt dat hij geen enkele energie meer heeft, futloos is, regelmatig depressief is en vrijwel nergens meer kracht voor heeft. Ter zitting van de Raad heeft eiser hierop nog een verdere toelichting gegeven.
In dit geding staat ter beantwoording de vraag of, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken is het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal artsen/ geneeskundig adviseurs, welke adviezen berusten op een terzake van de onderhavige aanvraag opgemaakt aanvullend Sociaal Rapport, alsmede op gegevens uit het aanwezige medisch dossier, aangevuld met actuele gegevens uit de behandelende sector.
De Raad heeft voorts in eerdere soortgelijke gevallen het uitgangspunt van verweerster, dat bij psychische klachten in beginsel wordt volstaan met toekenning van huishoudelijke hulp voor 4 uren per week, aanvaard als passend bij een juiste en redelijke toepassing van artikel 20 van de Wet.
Nagegaan moet echter worden of gezegd kan worden dat de psychische klachten van eiser dermate ernstig van aard zijn en tot zodanige belemmeringen leiden dat verweerster in dit geval van dit uitgangspunt had dienen af te wijken.
In dit verband hanteert verweerster de maatstaf of vanwege de aanwezige psychische klachten gesproken kan worden van (zelf)verwaarlozing of van chaotisch gedrag ten aanzien van het huishouden. Ook deze maatstaf heeft de Raad in het verleden aanvaardbaar geoordeeld.
De Raad heeft in het geheel van voorhanden medische en andere gegevens onvoldoende aanknopingspunt gevonden voor een bevestigende beantwoording van deze laatste vraag. Hoewel op zich aannemelijk is, gelet ook op hetgeen ter zitting is verklaard, dat in de huishouding van eiser het niveau van verwaarlozing dicht is genaderd, kan de Raad niet terzijde laten dat hierbij ook andere, voor de toepassing van de Wet niet meetellende factoren - zoals de ziekte van de echtgenote en de lichamelijke klachten van eiser zelf - een zekere rol spelen. Bij de onderhavige voorziening moet het bovendien gaan om (in verband met de voor toepassing van de Wet in aanmerking te nemen ziekten en/of gebreken te maken) extra kosten van huishoudelijke hulp, dat wil zeggen uitgaande boven hetgeen in het maatschappelijk verkeer als gebruikelijk is aan te merken.
Een en ander afwegende ziet de Raad voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2005.