ECLI:NL:CRVB:2005:AS5708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1780 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de herziening van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant had een uitkering die laatstelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar deze werd met ingang van 9 augustus 2001 herzien naar een mate van 35 tot 45%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de gedaagde. De rechtbank Maastricht heeft het beroep tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zijn gemachtigde heeft verzocht om schadevergoeding en de proceskosten te vergoeden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 1 februari 2005 geoordeeld dat gedaagde aan appellant de wettelijke rente over de na te betalen uitkering moet vergoeden. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen, omdat de gemachtigde van appellant niet duidelijk heeft gemaakt op welke posten het verzoek om toelichting betrekking had. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep toegewezen, waarbij de kosten voor verleende rechtsbijstand en gemaakte kosten voor informatie-inwinning zijn vergoed.

De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde bij een later besluit, besluit II, heeft aangegeven het eerdere besluit I niet langer te handhaven en de uitkering van appellant met terugwerkende kracht te herstellen naar de mate van 80 tot 100%. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant in feite is toegewezen, en de Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Gedaagde is veroordeeld tot vergoeding van de schade en de proceskosten, en het betaalde recht is eveneens vergoed.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1780 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 19 juni 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 9 augustus 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van -eveneens- 19 juni 2001 heeft gedaagde appellants uitkering ingevolge de WAO in het kader van de eerstejaars herbeoordeling ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Het namens appellant tegen voormelde besluiten ingediende bezwaar is bij besluit van 26 november 2001 (hierna: besluit I) door gedaagde ongegrond verklaard.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 26 februari 2003, reg.nr. AWB 01/1755 WAO Z, het beroep tegen besluit I ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. A.H.G.M. van den Boomen-Meeuwissen, werkzaam bij FNV Leden Service te Weert, hoger beroep ingesteld tegen voormelde uitspraak. Bij schrijven van 16 april 2003 heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat te Woerden, zich gesteld als opvolgend gemachtigde van appellant.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 20 december 2004 heeft gedaagde meegedeeld besluit I niet langer te handhaven. Bij besluit van
20 december 2004 (hierna: besluit II) heeft gedaagde appellants uitkering ingevolge de WAO met ingang van 20 december 2004 -naar gedaagde de Raad schriftelijk heeft laten weten bij nader schrijven van 20 december 2004 dient gelezen te worden 9 augustus 2001-, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Voorts heeft gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de eerstejaars herbeoordeling -ongewijzigd- gehandhaafd naar 80 tot 100%.
Middels schrijven van 20 december 2004 heeft appellants gemachtigde aangegeven dat appellant zich kan vinden in de herziene beslissing van gedaagde en de Raad verzocht gedaagde in ieder geval te veroordelen in betaling van de proceskosten.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 21 december 2004, waar partijen -met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Met betrekking tot besluit I stelt de Raad vast dat gedaagde bij besluit II, dat de Raad leest zoals gedaagde blijkens rubriek I van deze uitspraak nader heeft aangegeven, te kennen heeft gegeven eerstgenoemd besluit niet langer te handhaven, alsnog met ingang van 9 augustus 2001 aan appellant een ongewijzigde uitkering ingevolge de WAO te verstrekken naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en deze mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de eerstejaars herbeoordeling ongewijzigd te handhaven. Voorts komt gedaagde naar het oordeel van de Raad met besluit II volledig tegemoet aan het hoger beroep van appellant, zodat het beroep van appellant ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet wordt geacht mede te zijn gericht tegen besluit II.
Nu het bestreden besluit door gedaagde is ingetrokken en namens appellant een verzoek is gedaan om toepassing van artikel 8:73 van de Awb heeft appellant belang behouden bij een vernietiging van de aangevallen uitspraak en het besluit I, zodat de Raad daartoe zal overgaan.
De Raad ziet aanleiding, mede gelet op zijn uitspraak van 6 augustus 1997 (JB 1997,222) het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb toe te wijzen in die zin, dat gedaagde aan appellant de wettelijke rente over de na te betalen uitkering vergoedt. Wat betreft de wijze waarop gedaagde de aan appellant toekomende vergoeding dient te berekenen, volstaat de Raad met te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995,314.
De Raad ziet evenwel geen aanleiding om overeenkomstig het verzoek van appellant in hoger beroep het onderzoek te heropenen met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb. De gemachtigde van appellant heeft immers niet aangegeven op welke posten zijn verzoek om toelichting en overlegging van een specificatie van de schade betrekking heeft en op welke wijze deze eventuele posten op aan gedaagde toerekenbare wijze in verband kunnen worden gebracht met het nemen van besluit I.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag groot € 322,- voor verleende rechtsbijstand en een bedrag groot € 43,11 voor gemaakte kosten voor het inwinnen van informatie en in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,- voor verleende rechtsbijstand. Voor het overige is de Raad niet gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant, in eerste aanleg tot een bedrag groot € 365,11 en in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde recht van € 114,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C.W.J. Schoor in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2005.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.H.A. Jenniskens