ECLI:NL:CRVB:2005:AS7338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/118 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en de aanvraagdatum in het bestuursrecht

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin haar aanvraag voor bijstand werd afgewezen. De aanvraag was gedaan op 6 juni 2001, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen bijstand kon worden verleend over de periode voorafgaand aan deze aanvraagdatum. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de gemeente Valkenswaard, als gedaagde, de aanvraag terecht had afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden dat bijstand alleen wordt verleend vanaf de datum van aanvraag.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. Appellante had eerder, op 24 september 1999, een renteloze geldlening ontvangen, maar had geen tijdige aanvraag voor bijstand ingediend voor de periode waarover zij nu bijstand vroeg. De Raad concludeerde dat de indiening van jaarstukken in november 2000 niet als een aanvraag kon worden beschouwd. Er was geen bewijs dat appellante eerder dan op 6 juni 2001 een aanvraag had ingediend, en er waren geen gegronde redenen om niet eerder een aanvraag in te dienen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemeente niet verplicht was om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen. De Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen voor bijstandsverlening en de strikte toepassing van de regels omtrent bijstandsverlening in het bestuursrecht.

Uitspraak

03/118 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 november 2002, reg.nr. 01/2867 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 december 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door J.F.G.M. Schooleman, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H.G.W. van Heugten, werkzaam bij de gemeente Valkenswaard.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 17 december 1997 is aan appellante naar aanleiding van haar aanvraag van 1 juli 1997 door gedaagde over de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 een uitkering ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) toegekend in de vorm van een renteloze geldlening.
Bij besluit van 27 mei 1999 is die vorm van bijstandsverlening verlengd van 1 juli 1998 tot 1 januari 1999.
Bij besluit van 24 september 1999 heeft gedaagde de hoogte van de over de periode van 1 juli 1997 tot 1 januari 1999 in de vorm van een renteloze geldlening toegekende bijstand definitief vastgesteld en de verleende bijstand omgezet in een bedrag om niet.
Op 6 juni 2001 heeft appellante een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) met terugwerkende kracht over de periode van 1 januari 1999 tot 1 januari 2001 aangevraagd.
Bij besluit van 30 augustus 2001 heeft gedaagde de aanvraag afgewezen, onder meer op de grond dat achteraf de noodzaak van bijstandsverlening niet meer kan worden vastgesteld.
Bij besluit van 16 oktober 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2001 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de tijdige indiening van een aanvraag tot de eigen verantwoordelijkheid behoort en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden om bijstand te verlenen over een periode voorafgaand aan de datum van aanvraag.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad inzake de toepassing van artikel 67 van de Abw wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat van zulke omstandigheden niet is gebleken.
Niet is komen vast te staan dat appellante al eerder dan op 6 juni 2001 een aanvraag om bijstand bij gedaagde heeft ingediend. Weliswaar heeft appellante in november 2000 bij gedaagde jaarcijfers over 1999 overgelegd, doch dit is door gedaagde terecht niet als aanvraag opgevat. Van enige andere actie van appellante in de richting van gedaagde die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden, is niet gebleken.
Voorts is de Raad niet gebleken dat appellante na de beëindiging van de Bbz-uitkering per 1 januari 1999 buiten staat was een nieuwe aanvraag in te dienen dan wel een gegronde reden had om niet eerder dan op 6 juni 2001 een aanvraag in te dienen.
Het beroep van appellante op de gang van zaken bij eerdere toekenningen faalt. Bij besluiten van 17 december 1996 respectievelijk 27 mei 1999 is gedaagde immers pas na een daartoe strekkende aanvraag tot bijstandsverlening overgegaan en de eerste maal bovendien pas met ingang van de datum van aanvraag. Deze besluiten bieden derhalve geen steun aan de stelling van appellante dat gedaagde haar met terugwerkende kracht bijstand had moeten verlenen.
In hetgeen overigens door appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken op 1 februari 2005.
(get). R.H.M. Roelofs.
(get). S.W.H. Peeters.