ECLI:NL:CRVB:2005:AS7462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4525 WAO + 03/4528 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nabetaling uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om de nabetaling van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant, die sinds 24 september 1996 een uitkering ontving, aanvankelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanaf 28 mei 1998 werd appellant voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt geacht, wat leidde tot bezwaar en beroep van zijn kant. Na een eerdere uitspraak in beroep werd de uitkering per 1 juli 2001 weer op het hoogste niveau vastgesteld. Echter, op 16 januari 2002 nam gedaagde verschillende besluiten, waaronder het handhaven van de mate van arbeidsongeschiktheid en het aanbrengen van kortingen op de uitkering over de jaren 1999 en 2000 vanwege inkomsten uit arbeid van appellant. Tevens werd een gespecificeerde nabetaling over de periode van 28 mei 1998 tot en met 30 juni 2001 vastgesteld, waarover appellant een bedrag van € 2.996,34 aan wettelijke rente ontving.

Appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Veerkamp, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 augustus 2003. Tijdens de zitting op 20 januari 2005 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep moest beoordelen of de nabetaling van de uitkering correct was vastgesteld. Appellant betoogde dat de nabetaling te laag was en dat de berekeningen van gedaagde ondoorzichtig waren. De Raad concludeerde dat gedaagde voldoende inzicht had gegeven in de berekening van de nabetaling en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze berekening te twijfelen. Ook de wettelijke rente was correct berekend. De Raad wees erop dat het dagloon en maatmanloon eerder waren vastgesteld en niet meer ter discussie konden worden gesteld in dit geding.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarmee het beroep van appellant ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

03/4525 WAO
03/4528 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 1 augustus 2003 onder kenmerk 02/1620 en 02/1732 door de rechtbank Utrecht gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 januari 2005, waar partijen -zoals aangekondigd- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
In dit geding moet de vraag worden beantwoord of gedaagde de nabetaling van de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant over de periode van 28 mei 1998 tot en met 30 juni 2001 op de juiste hoogte heeft vastgesteld.
Met ingang van 24 september 1996 is aan appellant een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 28 mei 1998 werd appellant voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt beschouwd. Tegen deze verlaging heeft appellant bezwaar en beroep ingesteld. Naar aanleiding van de uitspraak in beroep heeft gedaagde de uitkering per 1 juli 2001 weer regulier betaalbaar gesteld naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse. Voorts heeft gedaagde op 16 januari 2002 een aantal besluiten genomen:
- de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is per 28 mei 1998 ongewijzigd vastgesteld op 80 tot 100%;
- er zijn kortingen aangebracht op de uitbetaling van de uitkering over de jaren 1999 en 2000 in verband met inkomsten uit arbeid van appellant;
- appellant ontvangt een gespecificeerde nabetaling over de periode van 28 mei 1998 tot en met 30 juni 2001.
Bij besluit van 11 april 2002 heeft gedaagde aan appellant over de nabetaling een bedrag van € 2.996,34 aan wettelijke rente vergoed volgens een bijgevoegde specificatie. Bij besluiten op bezwaar van 21 juni 2002, respectievelijk 3 juli 2002 heeft gedaagde zijn besluiten van 16 januari 2002 en 11 april 2002 gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat de nabetaling, gelet op hetgeen hij aanvankelijk aan uitkering ontving, op een te laag bedrag moet zijn vastgesteld en dat de berekeningen van gedaagde oncontroleerbaar zijn. Appellant heeft voorts de indruk dat gedaagde van een te laag maatmanloon en een te laag dagloon is uitgegaan.
De Raad overweegt als volgt.
Gedaagde heeft bij brief van 4 juni 2002 uiteengezet hoe de nabetaling van de uitkering is berekend. In zijn verweerschrift van 17 november 2003 heeft gedaagde nogmaals uiteengezet waarom de uitkering van appellant in de jaren waarop de nabetaling betrekking had lager was dan de aanvankelijke uitkering. Gedaagde heeft de wijze van berekening van de nabetaling voldoende inzichtelijk gemaakt en de Raad ziet geen aanleiding aan de juistheid van die berekening te twijfelen. Nu evenmin is gebleken dat de wettelijke rente onjuist is berekend kan deze grief van appellant niet slagen.
Ten aanzien van het dagloon wijst de Raad erop dat dit is vastgesteld bij besluit van 10 december 1996 van gedaagdes rechtsvoorganger en dat dit besluit formele rechtskracht heeft verkregen. Evenzo is het vervolgdagloon definitief vastgesteld bij besluit van 6 maart 1997. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat hetgeen appellant hierover heeft aangevoerd niet tot vernietiging van het besluit van 21 juni 2002 kan leiden. Dit geldt ook voor hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot het maatmanloon. Dit is al vastgesteld bij de toekenning van de WAO-uitkering van appellant en kan in het kader van dit geding niet meer aan de orde komen.
Beslist dient te worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2005.
(get). B.J. van der Net
(get). M. Renden