ECLI:NL:CRVB:2005:AS7464
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- C.P.M. van de Kerkhof
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking van stortbaas en de beoordeling van de gezagsverhouding
In deze zaak gaat het om de vraag of de werkzaamheden van betrokkenen als stortbaas in het kader van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moeten worden aangemerkt. De betrokkenen, die in opdracht van gedaagde werkzaamheden verrichtten, gaven leiding aan stortwerkers en hielden toezicht op de uitvoering van het werk. De werkzaamheden werden 24 uur per dag uitgevoerd in tijdschema's van tweemaal 12 uur. Appellant, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft vastgesteld dat deze werkzaamheden onder een privaatrechtelijke dienstbetrekking vallen, wat betekent dat gedaagde premies moet afdragen over de aan betrokkenen betaalde vergoedingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat niet aan twee van de drie voorwaarden voor een dienstbetrekking was voldaan, namelijk de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting en de aanwezigheid van een gezagsverhouding. De Raad heeft echter geconcludeerd dat betrokkenen wel degelijk in een gezagsverhouding tot gedaagde stonden, aangezien gedaagde instructies gaf en verantwoordelijk was voor de goede uitvoering van het werk.
De Raad heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van betrokkenen een wezenlijk onderdeel vormden van de bedrijfsvoering van gedaagde en dat er sprake was van een gezagsverhouding. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant slaagde en dat de eerdere uitspraken vernietigd moesten worden. De Raad heeft ook geoordeeld over de proceskosten, waarbij gedaagde niet in hoger beroep was gekomen van het oordeel van de rechtbank over de proceskosten.