[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft drs. A.A. Wouters, belastingadviseur, werkzaam bij Accountants en belastingadviseurs Berk te Roosendaal, op bij aanvullend beroepschrift van 14 augustus 2003 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Breda van 4 juni 2003, kenmerk 02/998.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 18 november 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door drs. Wouters, en gedaagde niet is verschenen.
Tussen partijen is in geschil of gedaagde appellant ter zake van zijn werkzaamheden ten behoeve van Boardware B.V. (hierna: Boardware) over de periode van 1 januari 1997 tot 1 september 2000 terecht als verplicht verzekerd ingevolge artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten heeft aangemerkt.
Appellant verrichtte in de periode in geding werkzaamheden op het gebied van systeemontwerp en systeemontwikkeling ten behoeve van Boardware dan wel diens rechtsvoorganger Paijmans & Partners B.V., aanvankelijk middels zijn eenmanszaak en per 1 juli 1997 middels zijn vennootschap [naam besloten vennootschap]. Aanvankelijk werkte hij gedurende gemiddeld 20 uur per week maar dit werd al snel uitgebreid tot fulltime.
Aan gedaagdes besluit appellant verzekeringsplichtig te achten in de zin van artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten ligt een onderzoek naar de verzekeringsplicht ten grondslag dat in november 2001 is verricht bij Boardware en waarvan op 22 november 2001 een rapport is uitgebracht. Op 18 december 2001 is een rapport uitgebracht van gesprekken die in het kader van een aanvullend onderzoek in december 2001 zijn gevoerd met appellant en drs. Wouters.
Bij besluit van 28 november 2001 heeft gedaagde Boardware in kennis gesteld van zijn besluit appellant met ingang van 1 januari 1997 tot 1 september 2000 verzekeringsplichtig te achten. Bij besluit van 19 april 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 november 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 april 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat appellant zijn werkzaamheden voor Boardware geheel naar eigen inzicht kon verrichten. De in geding zijnde werkzaamheden - het ontwikkelen van complexe besturingssystemen en daarmee samenhangende computerprogramma’s - behoorden naar het oordeel van de rechtbank tot de kernactiviteiten van het door Boardware geëxploiteerde bedrijf en werden verricht binnen het organisatorische verband van dit bedrijf. Voorts achtte de rechtbank relevant dat appellant de werkzaamheden voor een belangrijk deel in het bedrijfspand van Boardware verrichtte en dat voorzien was in controle op de kwaliteit van het door appellant geleverde werk. De rechtbank concludeerde dat appellant feitelijk in een volstrekt vergelijkbare rechtspositie verkeerde als de vaste werknemers van Boardware. Dat Boardware in de praktijk weinig toezicht hield op de werkzaamheden van appellant wegens diens grote ervaring liet volgens de rechtbank onverlet de reële mogelijkheid tot het geven van bindende aanwijzingen aan appellant.
Appellant heeft in hoger beroep betwist dat hij werkzaam was onder gezag van Boardware en daartoe onder meer aangevoerd dat hij zijn werkzaamheden volledig zelfstandig en naar eigen inzicht verrichtte.
De Raad overweegt als volgt.
Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet zijn voldaan aan drie voorwaarden, te weten een gezagsverhouding, de verplichting de werkzaamheden persoonlijk te verrichten en de verplichting tot loonbetaling.
Ten aanzien van de laatste twee vereisten heeft appellant geen inhoudelijke bezwaren naar voren gebracht. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant werkzaam was in een gezagsverhouding tot Boardware.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank zoals hierboven weergegeven. Ook hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, wijst er naar het oordeel van de Raad op dat appellant niet de vrijheid had de werkzaamheden geheel naar eigen inzicht uit te voeren. De Raad acht het aannemelijk dat Boardware de mogelijkheid had appellant aanwijzingen te geven omtrent de uit te voeren werkzaamheden en dat appellant gehouden was die aanwijzingen op te volgen. In dit verband acht de Raad van belang dat blijkens het aanvullend hoger beroepschrift de werkzaamheden van appellant onderdeel vormden van een groot geheel aan IT-werkzaamheden, dat zij volledig moesten aansluiten op het grotere geheel van IT-werkzaamheden binnen de organisatie van Boardware en dat daartoe regelmatig overleg plaatsvond, kennelijk ook tijdens de looptijd van een project. Voorts blijkt uit de verklaring van de heer Paijmans in de hoorzitting dat deze zelf de grote lijn uitzette waarna functioneel ontwerpers zoals appellant voor de verdere uitwerking zorgden. Appellant maakte, naar hij ter zitting van de Raad heeft verklaard, veelal deel uit van een team waartoe, naast freelancers, ook werknemers van Boardware behoorden en rapporteerde aan een projectleider. Daar komt bij dat hij evenals de vaste werknemers zijn werktijden binnen het bedrijf moest klokken en dat er aldus controle werd uitgeoefend op de gewerkte uren. Dat hij zijn werkzaamheden overigens met een grote mate van vrijheid verrichtte, is naar het oordeel van de Raad inherent aan de specifieke deskundigheid die appellant bezat op het gebied van de IT-systemen waarmee hij werkte.
De Raad concludeert dat appellant in de periode in geding werkzaam was in een gezagsrelatie tot Boardware. Nu ook aan de overige voorwaarden voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan, heeft gedaagde hem terecht als verplicht verzekerd ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten aangemerkt.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van W.J.M. Fleskens als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2005.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans