ECLI:NL:CRVB:2005:AS7662
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.I. ’t Hooft
- C.H.T.W. van Rooijen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens vervallen procesbelang in geschil over vervoersvoorziening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Het primaire besluit, genomen op 13 maart 2002, wees de aanvraag van appellante voor een vervoersvoorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) af. Appellante was het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar gemaakt, wat door gedaagde op 22 augustus 2002 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft op 30 juni 2003 het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 november 2004 zijn beide partijen gehoord. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven om een schikkingsvoorstel te overwegen. Op 1 december 2004 heeft mr. Manspeaker meegedeeld dat appellante en gedaagde een schikking hebben bereikt, waarbij gedaagde een bedrag van € 2.054,50 aan appellante zal betalen, met finale kwijting over en weer.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen belang meer bestaat bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien partijen een schikking hebben bereikt. Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met M.I. ’t Hooft als voorzitter en C.H.T.W. van Rooijen als griffier, op 16 februari 2005.