ECLI:NL:CRVB:2005:AS7662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4054 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. ’t Hooft
  • C.H.T.W. van Rooijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens vervallen procesbelang in geschil over vervoersvoorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Het primaire besluit, genomen op 13 maart 2002, wees de aanvraag van appellante voor een vervoersvoorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) af. Appellante was het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar gemaakt, wat door gedaagde op 22 augustus 2002 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft op 30 juni 2003 het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 november 2004 zijn beide partijen gehoord. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven om een schikkingsvoorstel te overwegen. Op 1 december 2004 heeft mr. Manspeaker meegedeeld dat appellante en gedaagde een schikking hebben bereikt, waarbij gedaagde een bedrag van € 2.054,50 aan appellante zal betalen, met finale kwijting over en weer.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen belang meer bestaat bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien partijen een schikking hebben bereikt. Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met M.I. ’t Hooft als voorzitter en C.H.T.W. van Rooijen als griffier, op 16 februari 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E KA M E R
03/4054 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij primair besluit van 13 maart 2002 heeft gedaagde de aanvraag van appellante om de aan haar in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: WVG) toegekende vervoersvoorziening in de vorm van Vervoer op Maat van deur tot deur om te zetten in Vervoer op maat van kamer tot kamer met tilservice afgewezen.
Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 22 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak van 30 juni 2003, reg.nr. WVG 02/2618, heeft de rechtbank Rotterdam het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, tegen de aangeval-len uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 november 2004, waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Manspeaker, en gedaagde zich heeft laten vertegen-woordigen door mr. M. de Weger en H.G. Elmerdorp, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
Mede naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich te beraden over een door de Raad gedaan schikkingsvoorstel.
Bij fax-bericht van 1 december 2004 heeft mr. Manspeaker de Raad meegedeeld dat appellante in de lijn van voormeld voorstel met gedaagde een schikking is overeenge-komen, inhoudende dat gedaagde aan appellante eenmalig een bedrag van ? 2.054,50 zal betalen tegen finale kwijting over en weer. Gedaagde heeft de totstandkoming van die schikking, bij brief van 24 december 2004, bevestigd.
Met toestemming van partijen is verder onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
II. MOTIVERING
De Raad overweegt het volgende.
Namens gedaagde is, zo blijkt uit de briefwisseling van 1 en 24 december 2004, de bereidheid uitgesproken, onder meer gelet op de uit de gedingstukken en de ter zitting van de Raad naar voren gekomen bijzondere omstandigheden van dit geval, alsnog een bedrag van ? 2.054,50 ter finale kwijting aan appellante te verstrekken. Appellante heeft met dit aanbod ingestemd. Partijen hebben elkaar bij deze, op initiatief van de Raad tot stand gekomen schikking, over en weer finale kwijting verleend.
Gelet op het vorenstaande stelt de Raad vast dat thans geen belang meer bestaat bij een beoordeling van het namens appellante ingestelde hoger beroep, reden waarom dit wegens vervallen van het procesbelang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
EK2601