ECLI:NL:CRVB:2005:AS8321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2133 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van onvoldoende objectieve medische gegevens

In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 24 juli 2001 ziek meldde met diverse klachten, waaronder rug-, schouder-, been- en maagklachten, alsook klachten gerelateerd aan diabetes mellitus, heeft in hoger beroep gesteld dat hij meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen werd aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 januari 2005, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M. de Boorder, en gedaagde door mr. M. de Graaff van het Uwv.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn gezondheidstoestand op en na 16 januari 2002 ernstiger was dan door gedaagde werd aangenomen, en dat de resultaten van bloedonderzoek ten onrechte niet in de beoordeling waren meegenomen. De Raad overwoog dat de verzekeringsarts E. Ali appellant op verschillende data had onderzocht en dat er geen objectieve medische gegevens waren ingebracht die een ander licht op de gezondheidstoestand van appellant konden werpen.

De Raad concludeerde dat de subjectieve opvattingen van appellant over zijn beperkingen niet werden ondersteund door de medische gegevens. De Raad bevestigde het oordeel van de verzekeringsartsen dat appellant per 16 januari 2002 weer in staat was om lichte werkzaamheden te verrichten. Gelet op deze overwegingen werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

03/2133 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M. de Boorder, advocaat te ‘s-Gravenhage hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Gravenhage, op 28 maart 2003, onder
reg. nr. 02/2613 ZW, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 5 januari 2005, waar namens appellant is verschenen mr. De Boorder, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen mr. M. de Graaff, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam in een boekbinderij in WSW-verband toen hij zich op 24 juli 2001 ziek meldde met rug-, schouder-, been- en maagklachten en klachten samenhangend met diabetes mellitus. Op 1 oktober 2001 is de betreffende arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd. Na onderzoek door een verzekeringsarts op 15 januari 2002 is appellant per 16 januari 2002 geschikt geacht voor het laatstelijk verrichte, lichte werk. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 15 januari 2002 ziekengeld geweigerd op en na 16 januari 2002. Bij het besluit op bezwaar van
6 juni 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde dit standpunt gehandhaafd.
De rechtbank heeft het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat hij op en na 16 januari 2002 meer beperkt was dan gedaagde heeft aangenomen. Er waren ernstige problemen met de suikerziekte, men was nog bezig dit met medicijnen in te stellen. Voorts meent appellant dat de resultaten van het bloedonderzoek ten onrechte niet bij de beoordeling zijn betrokken.
De Raad overweegt als volgt.
Naar blijkt uit de medische kaart heeft verzekeringsarts E. Ali appellant onderzocht op 5 november 2001, 4 december 2001 en 15 januari 2002. Naar aanleiding van het onderzoek op 4 december 2001 heeft Ali informatie ingewonnen bij de huisarts van appellant. Deze stelt in zijn brief van 7 december 2001 dat appellant al jaren bekend is met af en toe optredende maagklachten en met sedert 1995 af en toe optredende rug- en heupklachten, die worden bestreden met pijnstilling. In 1998 had appellant linkerschouderklachten waarvoor hij ook pijnstilling kreeg. Op 20 september 2001 is bij appellant diabetes mellitus vastgesteld, die wordt behandeld met medicatie. De laatste bloedcontrole vond plaats op 18 oktober 2001. Tevens was appellant verwezen naar een diëtist. Volgens de huisarts ging het de laatste tijd goed, hij had weinig klachten van appellant gehoord.
In het kader van de behandeling van zijn bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2002 is appellant op 29 mei 2002 onderzocht door bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn, die in zijn rapportage van die datum concludeert dat er een veelheid aan klachten is die bij onderzoek slechts deels konden worden bevestigd. Hij bevestigt het oordeel van de primaire verzekeringsarts dat appellant de laatstelijk verrichte lichte werkzaamheden met ingang van 16 januari 2002 weer kon verrichten.
De Raad ziet in hetgeen namens appellant is aangevoerd geen aanleiding vorenstaand standpunt niet te volgen. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellant geen objectief medische gegevens heeft ingebracht die een ander licht werpen op zijn gezondheidstoestand op en na 16 januari 2002. De eigen, subjectieve, opvatting van appellant dat hij toen meer beperkt was dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen omdat de diabetes mellitus toen nog niet goed was ingesteld, wordt niet ondersteund door de medische gegevens, zodat die opvatting niet kan worden gevolgd.
Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A. van Netten.
Gw