ECLI:NL:CRVB:2005:AS8341

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1174 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.W.J. Schoor
  • N.J. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering en de beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van gedaagde, die in hoger beroep is gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 22 februari 2005 uitspraak gedaan in de zaak tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als appellant en gedaagde, die woonachtig is in [woonplaats]. Gedaagde was werkzaam als juridisch secretaresse en is op 31 augustus 1999 uitgevallen met polsklachten. Appellant heeft in eerste instantie geweigerd om gedaagde een WAO-uitkering toe te kennen, maar heeft dit besluit later herroepen en een uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De rechtbank heeft het bestreden besluit van appellant vernietigd, omdat het oordeel over de belastbaarheid van gedaagde niet voldoende was onderbouwd. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij de vraag centraal staat of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet kan standhouden. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde geschikt is voor de functies van bankbediende, telefoniste/receptioniste en secretaresse verpleegafdeling, en dat er geen relevante overschrijdingen van de psychische belastbaarheid zijn. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het inleidend beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

03/1174 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde] , wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 18 augustus 2000 heeft appellant geweigerd aan gedaagde een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder de overweging dat gedaagde op 28 augustus 2000 gedurende 52 weken arbeidsongeschikt is geweest en dat zij in aansluiting op die periode minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Gedaagde heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 december 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant dit bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 18 augustus 2000 herroepen en gedaagde ingaande 29 augustus 2000 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 17 februari 2003, reg.nr: Awb 02 - 62 WAO het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.Voorts heeft de rechtbank appellant veroordeeld in de door gedaagde gemaakte proceskosten en bepaald dat appellant het griffierecht aan gedaagde vergoedt.
Appellant is van die uitspraak op bij beroepschrift vermelde gronden in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft gereageerd bij de brief van 16 oktober 2004.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 26 oktober 2004, waar voor appellant is verschenen mr. R.A. Huijsmans en waar namens gedaagde niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Aan de orde is de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Gedaagde was laatstelijk werkzaam als juridisch secretaresse voor 24 uur per week en is op 31 augustus 1999 uitgevallen met polsklachten. Nadat zij de zogeheten wachttijd had doorlopen heeft onderzoek door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige plaatsgevonden en heeft appellant het in rubriek I van deze uitspraak genoemde primaire besluit genomen. Dit besluit berust op het standpunt dat gedaagde op 29 augustus 2000, de in geding zijnde datum, geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies waaronder die van beleidsmedewerker, studiebegeleider, hoofdtelemarketeer en bankbediende hetgeen heeft geresulteerd in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.
Naar aanleiding van het namens gedaagde gemaakte bezwaar worden blijkens de rapporten van de bezwaararbeids- deskundige van 5 juni 2001 en van 29 november 2001 nog slechts twee van de aanvankelijk geselecteerde functies geschikt geacht voor gedaagde, te weten de functie van bankbediende en hoofdtelemarketeer (verkooptelefonist). De bezwaar- arbeidsdeskundige heeft vervolgens twee nieuwe functies geselecteerd. Het betreft de functies telefoniste/receptioniste en secretaresse verpleegafdeling. Vergelijking van het maatmaninkomen van gedaagde met de mediaan levert 32,4% op aan resterende verdiencapaciteit en heeft geresulteerd in indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Dit heeft geleid tot het bestreden besluit waarbij het bezwaar gegrond is verklaard en waarbij het primaire besluit is herroepen zoals is weergegeven in rubriek I van deze uitspraak.
Hangende de beroepsprocedure in eerste aanleg heeft appellant de rechtbank bij brief van 19 december 2002 meegedeeld dat blijkens het op 25 november 2002 vastgestelde belastbaarheidspatroon ten aanzien van gedaagde aanvullende beperkingen zijn vastgesteld voor werken onder tijdsdruk, conflicterende functie-eisen en lawaai. De bezwaarverzekerings- arts heeft blijkens zijn rapportage van 25 november 2002 aangenomen dat deze beperkingen ook op de thans te beoordelen datum in geding, 29 augustus 2000, betrekking hebben. Appellant heeft de functie van hoofdtelemarketeer blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 november 2002 niet langer aan de schatting ten grondslag gelegd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich in voornoemd rapport op het standpunt gesteld dat de functies telefoniste/ receptioniste, secretaresse verpleegafdeling en bankbediende onveranderd geschikt zijn voor gedaagde, dat er in die functies geen sprake is van relevante overschrijdingen van de psychische belastbaarheid van gedaagde en dat het verlies aan verdienvermogen alsdan 32,8% bedraagt.
De rechtbank heeft overwogen dat appellant zijn eerdere standpunt ten aanzien van de belastbaarheid op de datum in geding niet langer heeft gehandhaafd. Dit betekent volgens de rechtbank dat het bestreden besluit een toereikende medische grondslag ontbeert en dat het beroep reeds hierom gegrond is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, appellant in de proceskosten veroordeeld en bepaald dat het griffierecht wordt vergoed.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft naar voren gebracht dat het aangepast medisch oordeel nog steeds voldoende grondslag voor de beslissing vormt dat gedaagde bij einde wachttijd 25 tot 35 % arbeidsongeschikt is.
Gedaagde is van mening dat zij gelet op haar beperkingen de voorgehouden functies niet kan vervullen.
De Raad oordeelt als volgt.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad dat hij het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig acht. De primaire verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport van 22 juni 2000 informatie van de orthopedisch chirurg van 13 oktober 1999 en van de neuroloog van 27 januari 2000, door welke specialisten gedaagde is onderzocht, bij zijn beschouwing betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 20 april 2001 vermeld dat tevens rekening gehouden dient te worden met de in bezwaar genoemde schouderklachten. Mede gezien de door de bezwaar- verzekeringsarts opgevraagde informatie van de reumatoloog van 8 januari 2001en 9 april 2001, wordt gedaagde verdergaand beperkt geacht op de aspecten reiken en bovenhands werken. Er is voorts niet alleen met lichamelijke maar, gezien het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 25 november 2002, tevens met psychische beperkingen van gedaagde rekening gehouden. De Raad heeft geen reden te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij neemt de Raad mede in overweging dat gedaagde geen medische informatie heeft overgelegd die een ander licht werpt op de medische situatie van gedaagde.
Over de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad het volgende.
Gelet op haar beperkingen wordt gedaagde door appellant gelet op zijn bij de rechtbank ingediende nadere rapporten, in staat geacht de eerdergenoemde functies van bankbediende, telefoniste/receptioniste en secretaresse verpleegafdeling te verrichten. Gedaagde is van mening dat de functies haar belastbaarheid overschrijden.
De Raad acht de functie bankbediende, gelet op het rapport van 29 november 2001 van H. Janssen, bezwaararbeidsdes- kundige, in medisch opzicht passend omdat in deze functie geen sprake is van voortdurend kortcyclisch werk met de handen, aan welk aspect is getoetst op aanwijzingen van de bezwaarverzekeringsarts zoals vermeld in zijn rapport van
20 april 2001. Ook blijkens de verkorte functieomschrijving behorende bij de functie van bankbediende is er voldoende afwisseling in de werkzaamheden door de diversiteit van de binnen die functie voorkomende werkzaamheden waaronder zowel administratieve als handmatige verwerking, contacten met derden en controle van de verrichte werkzaamheden. Daarnaast heeft de Raad in acht genomen het rapport van bezwaararbeidsdeskundige H. Janssen van 28 november 2002 waarin wordt aangegeven dat de functie na het gewijzigde belastbaarheidspatroon nog steeds als passend is aan te merken omdat de aspecten waarvoor gedaagde in psychisch opzicht beperkt wordt geacht, blijkens de verwoording functiebelasting binnen de functie bankbediende niet voorkomen.
Wat betreft de functies telefoniste/receptioniste en secretaresse verpleegafdeling is in het rapport van de bezwaararbeids- deskundige van 29 november 2001 eveneens aangegeven dat in die functies geen sprake is van langdurig kortcyclisch werk met de handen. Voorts blijkt uit de verkorte functieomschrijving behorende bij de eerstgenoemde functie dat deze telkens wordt onderbroken door het luisteren naar de telefoongesprekken en het ontvangen van bezoekers. Ook de functie secretaresse verpleegafdeling kent blijkens de verkorte functieomschrijving veel afwisseling in de werkzaamheden waaronder ook het telefonisch te woord staan van cliënten, het opvangen van patiënten, het te woord staan van bezoekers en het inwerken van nieuwe medewerkers. In deze functies is voorts blijkens de daarbij behorende verwoordingen functiebelastingen geen sprake van functiebelastingen waarvoor gedaagde in psychisch opzicht beperkt wordt geacht.
Gelet op al het voorgaande komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Het inleidend beroep zal ongegrond worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van A. Bos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A. Bos.