ECLI:NL:CRVB:2005:AS8360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2482 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na ziekte en rugklachten

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die op 17 oktober 2001 wegens rugklachten uitviel als productiemedewerker bij Rumal Maalindustrie Limburg B.V. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, die zijn beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 januari 2005, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.C.M. Smit, en de gedaagde partij werd vertegenwoordigd door W.J.M.H. Lagerwaard van het Uwv.

De Raad heeft de medische gegevens van orthopedisch chirurg A. Supit en bezwaarverzekeringsarts H. Jagt in overweging genomen. Jagt concludeerde dat er geen duidelijke argumenten zijn om appellant ongeschikt te achten voor zijn werk, ondanks de aanwezigheid van een hernia. Het besluit van gedaagde om appellant niet arbeidsongeschikt te verklaren, werd ondersteund door de bevindingen van bezwaarverzekeringsarts P. Tjen, die stelde dat de klinische verschijningsvorm bepalend is voor de belastbaarheid.

Appellant betwistte de werkomschrijving en de medische beoordeling, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van appellant onvoldoende overtuigend waren om aan de werkomschrijving te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd kon worden, en dat er geen termen aanwezig waren voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2482 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. H.C.M. Smit, advocaat te Weert, hoger beroep ingesteld tegen een op 4 april 2003 door de rechtbank Roermond tussen partijen gewezen uitspraak (reg.nr. 02/1173 ZW), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 5 januari 2005, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.C.M. Smit (voornoemd), en waar namens gedaagde is verschenen W.J.M.H. Lagerwaard, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant was ten tijde van zijn uitval op 17 oktober 2001 wegens rugklachten werkzaam als productiemedewerker bij Rumal Maalindustrie Limburg B.V. Na ontvangst van informatie van orthopedisch chirurg A. Supit bij schrijven van 28 juni 2002, is verzekeringsarts H. Jagt in zijn medische onderzoeksverslag van 5 juli 2002, verwijzend naar zijn rapportage van 24 juni 2002, tot de conclusie gekomen dat er weliswaar volgens de onderzoeksbevindingen van orthopedisch chirurg Supit sprake is van een kleine hernia L-3-4 links zonder wortelcompressie, en van discubulging L-4-L-5, maar dat gezien de huidige presentatie van klachten er geen bezwaren bestaan tegen gangbaar functioneren en dat gezien de bevindingen er geen duidelijke argumenten bestaan om structurele rugbeperkingen met WAO-status te overwegen. Bij besluit van 11 juli 2002 heeft gedaagde aan appellant medegedeeld dat hij op en na 15 juli 2002 niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
Bij besluit van 27 september 2002 (het bestreden besluit) verklaarde gedaagde het bezwaar van appellant ongegrond. Dit besluit berust op de bevindingen van bezwaarverzekeringsarts P. Tjen die buiten informatie uit eigen onderzoek, informatie heeft betrokken van de behandelende sector en bovendien beschikte over een door arbeidsdeskundige M. Schonewille op 18 september 2002 gemaakte uitvoerige beschrijving van appellants laatstelijk verrichte werkzaamheden.
In beroep heeft appellant medische informatie van orthopedisch chirurg C. Nelissen van 1 oktober 2002 en neurochirurg J. Wuyts van 18 oktober 2002, overgelegd.
De orthopedisch chirurg Nelissen geeft aan dat het MRI-onderzoek toch geen belangrijke gelokaliseerde discushernia toont, maar eerder wat bulging en lichte degeneratieve letsels. Neuroloog Wuyts wenst er op te wijzen dat er een letsel is, dat wel degelijk een discushernia zichtbaar is en dit toch impliceert dat appellant de rug niet mag belasten en dat hij aangepast werk zal moeten krijgen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De in beroep namens appellant ingebrachte informatie van orthopedisch chirurg Nelissen en neurochirurg Wuyts doen naar oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan het door gedaagde ingenomen standpunt. Voorts hecht de rechtbank er aan op te merken dat niet de diagnose bepalend is voor het al dan niet kunnen verrichten van werkzaamheden, maar de beperkingen die de aandoening met zich meebrengt. De rechtbank verwijst hiervoor naar het schrijven van bezwaarverzekeringsarts Tjen van 17 december 2002.
Voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige acht de rechtbank geen termen aanwezig.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en handhaaft zijn standpunt in hoger beroep. Tevens acht appellant het onzorgvuldig van de rechtbank om niet in te gaan op een verzoek voor het aanvragen van een second opinion. Voorts - zoals reeds mondeling ter zitting bij de rechtbank is aangegeven - is de functieomschrijving volgens appellant niet correct. In het (hoger)beroepschrift van appellant van 14 mei 2003 staat hierover aangegeven: “normaal 1 dag per week aan de zware machine van 25 kilo zakken vullen doch in casu was appellant langer werkzaam; niet elke twee uur pauze bij pauze gemist, pech; diverse keren traplopen c.q. opstapje bij stapelen van de zakken en binden van de grote zakken, en de werkomstandigheden waren benard.”
Gedaagde heeft in zijn verweerschrift ter verduidelijking van zijn standpunt aangegeven dat gelet op de beschikbare medische gegevens er geen twijfel mogelijk is over de diagnose, maar dat in geen enkel rapport wordt aangegeven dat appellant vanwege deze hernia ongeschikt wordt geacht voor zijn laatstelijk verrichte arbeid. Gedaagde ziet voorts geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de arbeidsdeskundige opgemaakte werkomschrijving. De arbeidsdeskundige is rondgeleid op de werkplek van appellant en heeft zodoende de feitelijk optredende belasting kunnen observeren.
De Raad overweegt als volgt
Hetgeen appellant in het (hoger)beroepschrift en ter zitting van de Raad ten aanzien van de werkomschrijving heeft aangevoerd, acht de Raad onvoldoende overtuigend om te twijfelen aan de door de arbeidsdeskundige - volgens de Raad - op zorgvuldige wijze opgemaakte werkomschrijving. De Raad neemt hierbij in overweging dat de feitelijke werkzaamheden van appellant doorslaggevend zijn en niet de werkomstandigheden in het bedrijf en/of de persoonlijke beleving van appellant.
Ten aanzien van de medische beoordeling volgt de Raad - eveneens als de rechtbank - hetgeen door bezwaarverzekeringsarts Tjen is aangegeven in zijn brief van 17 december 2002. Volgens Tjen is de enkele aanwezigheid van een hernia geen reden om appellant ongeschikt te achten voor zijn werk. Het is volgens Tjen niet de diagnose maar de klinische verschijningsvorm die de belastbaarheid bepaalt. Uit de verschillende bevindingen is volgens hem op te maken dat er geen wortelprikkelingen of anderszins neurologische uitval gediagnosticeerd kon worden. De Raad acht dit standpunt plausibel, te meer nu geen van de medisch-specialisten heeft aangegeven dat appellant op de datum in geding niet in staat was om de door de arbeidsdeskundige omschreven arbeid te verrichten. Aan hetgeen door neurochirurg Wuyts is aangegeven gaat de Raad voorbij, aangezien niet is gebleken dat deze over de werkomschrijving van appellant beschikte. De Raad ziet gezien het bovenstaande geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A. van Netten.
Gw