ECLI:NL:CRVB:2005:AS8380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1757 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • O.J.D.M.L. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de herziening van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering werd behandeld. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 oktober 2001, waarbij zijn uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 9 december 2001 was herzien. De rechtbank had in haar uitspraak van 24 maart 2003 geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellant niet had overschat en dat de door appellant overgelegde medische gegevens geen aanleiding gaven om tot een ander oordeel te komen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 15 februari 2005 behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat, herhaalde zijn stellingen in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de herziening van de uitkering op basis van de beschikbare medische informatie gerechtvaardigd was. De Raad benadrukte dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot de conclusie dat herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering alleen kan plaatsvinden bij relevante wijzigingen in de medische of arbeidskundige situatie. De Raad bevestigde dat het gewijzigde inzicht van het bestuursorgaan, dat in dit geval was onderbouwd met een rapport van psychiater M.P.A.M. Sonnen, juist was.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank in stand bleef en dat er geen aanleiding was om de kosten van de procedure te compenseren. De uitspraak benadrukt het belang van de onderbouwing van besluiten door bestuursorganen en de rol van medische rapportages in het proces van herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

Uitspraak

03/1757 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht heeft als gemachtigde van appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 maart 2003, nummer SBR 02/875, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 november 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. drs. A. Boumanjal, advocaat en kantoorgenoot van mr. Veerkamp en waar namens gedaagde, zoals tevoren was bericht, niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden besluit van 18 maart 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 17 oktober 2001 waarbij de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant met ingang van 9 december 2001 is herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitvoerig gemotiveerd waarom zij van oordeel is dat gedaagde de belastbaarheid van appellant op de datum in geding niet heeft overschat en waarom de in beroep overgelegde gegevens van de huisarts en de behandelend fysiotherapeut in dat oordeel geen verandering hebben gebracht. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak ook ingegaan op de gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van appellants belastbaarheid in de geselecteerde functies. Ze heeft de toelichting van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige waarom naar hun oordeel de functies geschikt zijn geaccepteerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellant goeddeels zijn stellingen herhaald.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gegeven om over het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting overweegt de Raad nog het volgende.
Naar het oordeel van de Raad is gedaagde bij zijn besluitvorming terecht uitgegaan van de op ziekte of gebrek berustende beperkingen in de belastbaarheid zoals die door de door gedaagdes verzekeringsarts ingeschakelde psychiater
M.P.A.M. Sonnen zijn vastgesteld in diens rapport van 19 maart 2001.
De brief van 18 februari 2002 van de behandelend psychiater R.W. Jessurun aan de verzekeringsarts behoefde gedaagde geen aanleiding te geven tot het innemen van een ander standpunt. Uit die brief kan niet worden afgeleid dat werken in arbeid die strookt met zijn beperkingen voor appellant niet mogelijk zou zijn. Bovendien valt op dat Jessurun het in de brief gegeven oordeel dat ziekte- en arbeidsprognose ongunstig zouden zijn, niet heeft onderbouwd. Voorts blijkt uit de in hoger beroep overgelegde reactie van Jessurun van 11 april 2003 dat het rapport van psychiater Sonnen door appellant niet aan hem is voorgelegd.
Wat betreft de door het Functie Informatie Systeem gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies heeft de rechtbank overwogen dat zij de toelichting van de verzekeringsarts waarom er van daadwerkelijke overschrijdingen geen sprake is, summier maar voldoende acht. De Raad acht dit oordeel niet onjuist, nog mede in aanmerking nemend de juiste overwegingen van de rechtbank met betrekking tot huidcontact.
Terecht heeft mr. Boumanjal aangegeven dat bij het verweerschrift in hoger beroep niet de daarin genoemde uitdraai van de functie modinette (nummer 2311-00007-001) was gevoegd. Er is geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en dat stuk alsnog op te vragen. Het gaat in dit geval om een functie die uitgaande van de datum in geding nog geen 19 maanden daarvoor was geactualiseerd. Met verwijzing naar de uitspraak van 20 juli 2004, LJN: AQ 5947 is de Raad van oordeel dat de onderhavige geringe overschrijding van de actualiseringstermijn van anderhalf jaar niet betekent dat de schatting daardoor voldoende realiteitswaarde ontbeert.
Wat betreft het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de Raad dat hij in zijn jurisprudentie, onder meer reeds in de uitspraak van 1 mei 1973, WAO 1972/249, gepubliceerd in RSV 1973/306, heeft overwogen dat noch in de tekst noch in het systeem van de WAO enig aanknopingspunt kan worden gevonden voor de stelling dat herziening van een eenmaal toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts kan geschieden bij relevante wijziging in het medisch en/of arbeidskundig toestandbeeld dat bij die toekenning in aanmerking is genomen.
Wel zal in elk geval moeten vaststaan dat het gewijzigd inzicht van het bestuursorgaan, dat in zo'n geval aan de orde is, inderdaad juist is. In het onderhavige geval is de juistheid van dat gewijzigd inzicht ruimschoots onderbouwd met het rapport van psychiater Sonnen.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. O.J.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.