ECLI:NL:CRVB:2005:AS8459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1833 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-uitkering en zorgvuldigheidsvereisten in het besluitvormingsproces

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 11 december 2000 arbeidsongeschikt is door rugklachten en hoofdpijn. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, die de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn bezwaar ongegrond te verklaren, heeft bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 november 2004, waarbij appellant niet aanwezig was, maar de gedaagde werd vertegenwoordigd door W.J.M.H. Lagerwaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts J. Bosmans en de bezwaarverzekeringsarts P. Tjen de belastbaarheid van appellant hebben beoordeeld, maar dat er onvoldoende uitleg is gegeven over de afwezigheid van een urenbeperking, ondanks de aanbevelingen van psycholoog M.P. Steger. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat de motivering tekortschiet. Dit leidt tot de conclusie dat de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv niet in stand kunnen blijven.

De Raad heeft gedaagde opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de tekortkomingen die in deze uitspraak zijn vastgesteld. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 322,- voor zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 116,- aan appellant moet vergoeden.

Uitspraak

03/1833 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 maart 2003, nummer 02/950 WAO K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 30 november 2004, waar appellant niet is verschenen, en waar namens gedaagde is verschenen W.J.M.H. Lagerwaard, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant heeft laatstelijk voltijds gewerkt in 5 ploegendienst als productiemedewerker. Hij viel op 11 december 2000 uit met onder meer rugklachten en hoofdpijn en heeft verzocht hem in verband met arbeidsongeschiktheid een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
De verzekeringsarts J. Bosmans heeft in het kader van zijn onderzoek in verband met de aanvraag van appellant inlichtingen ingewonnen bij de reumatoloog P.J.C. Jacobs. Naar aanleiding van die inlichtingen heeft de verzekeringsarts Bosmans de psycholoog M.P. Steger verzocht bij appellant een onderzoek te doen.
Aan het rapport van Steger van 2 augustus 2001 ontleent de Raad het volgende:
"Gezien bovenstaande is er sprake van matige tot ernstige psychische problematiek.
Mijns inziens is de psychische belastbaarheid beperkt. Er zijn wel vooral beperkingen m.b.t.:
- tijds- en tempodruk
- functies met intensieve contactverplichtingen
- conflicthantering
- langdurige concentratie bij een complexe taakstelling
Bij het streven naar werkhervatting lijkt mij van belang dat rekening wordt gehouden met voldoende eigen regel- mogelijkheden en vrijheidsgraden. Betrokkene is in staat om zijn werk zelf te structureren mits met bovenstaande beperkingen kan worden rekening gehouden.
Bij werkhervatting is een geleidelijke urenbelasting van groot belang. Daarnaast is het van belang dat betrokkene professionele hulp krijgt in de vorm van een psychologische behandeling die zowel gericht is op verwerking als op het vinden van meer perspectief en het stimuleren van verbeterd activiteitenniveau.
Bovenstaande kan mijns inziens het beste worden verwezenlijkt wanneer betrokkene verwezen wordt naar een reïntegratiebedrijf."
Vervolgens heeft de verzekeringsarts Bosmans appellant onderzocht en een belastbaarheidsprofiel opgesteld. In dat profiel wordt appellante – in lijn met het rapport van Steger – op onderscheiden aspecten van onderdeel 28 van dat profiel, zoals werken onder tijdsdruk, dwingend werktempo, conflicthantering en mogelijkheid tot contact, beperkt geacht. Een urenbeperking op medische gronden wordt door de verzekeringsarts niet aangegeven.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige M.B.L.M. Stalman voor appellant functies geselecteerd waarmee appellant op de datum in geding, 10 december 2001, een zodanig inkomen kan verdienen dat hij voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is.
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft gedaagde appellant met ingang van 10 december 2001 een uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% toegekend.
In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts P. Tjen het dossier bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat de belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld door de verzekeringsarts Bosmans.
Vervolgens is bij besluit van 25 juli 2002, verder: het bestreden besluit, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat de medische advisering, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, niet in strijd is met de zorgvuldigheidsvereisten. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een toereikende medische grondslag.
In hoger beroep wordt namens appellant de juistheid van dit oordeel van de rechtbank aangevochten.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het medisch aspect ervan onzorgvuldig is voorbereid en dat een deugdelijke motivering ontbreekt.
De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat noch de verzekeringsarts Bosmans noch de bezwaarverzekeringsarts Tjen heeft toegelicht waarom zij een, desnoods tijdelijke, urenbeperking op grond van de rapportage van de door Bosmans ingeschakelde psycholoog Steger en diens oordeel over de noodzaak van een geleidelijke urenbelasting bij werkhervatting op medische grond niet noodzakelijk hebben geacht, terwijl al evenmin blijkt dat zij met die psycholoog hierover nader overleg hebben gepleegd alvorens een standpunt in te nemen.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Gedaagde zal worden opgedragen alsnog met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep.
Deze worden begroot op € 322,- voor in eerste aanleg verleende rechtsbijstand en eveneens € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
Beslist moet worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant, in eerste aanleg tot een bedrag groot € 322,- en in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 116,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van H.H.M. Ho als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) H.H.M. Ho.