ECLI:NL:CRVB:2005:AS8480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2407 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WAO-uitkering en de beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de weigering van de toekenning van een WAO-uitkering aan appellante door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De weigering is gebaseerd op het oordeel dat appellante na de wettelijke wachttijd van 52 weken op 10 september 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en is in hoger beroep gegaan, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Schermerhorn. Tijdens de zitting op 4 januari 2005 is appellante niet verschenen, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. R.S. van 't Oor.

De Centrale Raad van Beroep heeft de medische grondslag van het bestreden besluit beoordeeld. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de medische gegevens voldoende aanknopingspunten boden voor het oordeel dat gedaagde een juist medisch oordeel had gegeven. Appellante betwistte dit en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, waaronder rug- en nekbelasting, psychische belastbaarheid en andere klachten. De Raad oordeelde echter dat de behandelend neuroloog geen neurologische afwijkingen had vastgesteld en dat de informatie van andere artsen niet leidde tot de conclusie dat de verzekeringsartsen van gedaagde de beperkingen van appellante te laag hadden ingeschat.

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van gedaagde aangegeven dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet meer werd gehandhaafd, omdat de voorgehouden functies verouderd waren en niet voldeden aan de vereisten van het Schattingsbesluit. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak om arbeidskundige redenen vernietigd moesten worden. Gedaagde moet een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij ook gekeken moet worden naar de beschikbaarheid van voldoende functies op de datum in geding.

De Raad heeft de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep toegewezen, en gedaagde veroordeeld tot het vergoeden van deze kosten. De uitspraak van de Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2407 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 25 juli 2001 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat appellante na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken op 10 september 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 januari 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 7 april 2003, reg.nr. AWB 02/812 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. E. Schermerhorn, advocaat te Amsterdam, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 januari 2005, waar appellante met voorafgaand bericht niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. R.S. van ‘t Oor, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 10 september 2001, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat appellante met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, te weten de functies inpakker van geneesmiddelen (fb-code 9717), receptionist (fb-code 3941), verkoper kleding (fb-code 4911) en telefoniste- receptioniste (fb-code 3804). Vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies met de hoogste lonen, te weten
f 20,51 met het voor appellante geldende maatmaninkomen van f 23,18 resulteert volgens gedaagde in een verlies aan verdiencapaciteit van 11,52%.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit oordeelt de Raad als volgt.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gewezen op de in het dossier aanwezige medische gegevens, waaronder door de bezwaarverzekeringsarts van de behandelend neuroloog verkregen informatie, waarin de rechtbank voldoende aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat door gedaagde ten aanzien van appellante een juist medisch oordeel ten aanzien van het verrichten van arbeid is gegeven.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag. Naar haar mening is onvoldoende rekening gehouden met haar beperkingen ten aanzien van rug- en nekbelasting, psychische belastbaarheid en verkrampingen en trekkingen aan haar linkerzij, -arm, -hand en -oog. Ook is onvoldoende rekening gehouden met haar duizeligheids- en misselijk- heidsklachten, concentratie- en geheugenproblemen en extreme vermoeidheidsklachten. Verder is, aldus appellante, ten onrechte geen urenbeperking aangenomen.
De Raad kan zich voor wat betreft het medische aspect vinden in de overwegingen van de rechtbank. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de behandelend neuroloog J.J. Claus geen neurologische afwijkingen bij appellante heeft kunnen vaststellen. De informatie van de arts orthomanipulatie en manuele geneeskunde D.A. Banga van 11 november 2002, derhalve ruim na de datum in geding, spreekt over een ernstig whiplash trauma en bevat, naar het de Raad voorkomt, met name een beschrijving van het klachtenpatroon van appellante uit de bevindingen van Banga ten aanzien van de nek, welke niet sporen met die van Claus en met name die van de bezwaarverzekeringsarts, die bij afleiding een normale beweging van de nek waarnam, leidt de Raad niet af dat gedaagdes verzekeringsartsen de beperkingen van appellante in het belastbaarheidspatroon de laag ingeschat hebben.
Ter zitting heeft de gemachtigde van gedaagde evenwel aangegeven de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet meer te handhaven. Het merendeel van de voorgehouden functies telefoniste-receptioniste (fb-code 3804) met in totaal vijf arbeidsplaatsen kent een actualiseringsdatum van 1 oktober 1999 en was daarmee, aldus deze gemachtigde, te oud om aan appellante voor te houden. Nog afgezien hiervan stelt de Raad vast dat in de twee resterende functies uit deze fb-code met in totaal twee arbeidsplaatsen als opleidingseis is geformuleerd “L.E.A.O.-niveau. Moderne talen globaal begrijpen en spreken.” Voorts kent de functie receptionist (fb-code 3941) als opleidingseis MAVO-niveau met Duits en Engels. Appellante heeft een MAVO-diploma, maar uit de stukken valt niet op de maken wat haar vakkenpakket was, waardoor deze functie voor de schatting niet gebruikt had mogen worden. Hetzelfde geldt, gezien de formulering van de opleidingseis van twee functies, ook reeds voor de fb-code 3804. Hieruit vloeit voort, naar de mening van gemachtigde van gedaagde, dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet voldoet aan het in het Schattingsbesluit neergelegde vereiste van tenminste drie verschillende fb-codes.
Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak om arbeidskundige redenen voor vernietiging in aanmerking komen. Gedaagde dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen en, aangezien dit een einde-wachttijdsituatie betreft, kan gedaagde bezien of er voldoende functies bij te duiden zijn op de datum in geding.
Gezien het vorenstaande ligt het thans niet op de weg van de Raad om zich over de hoogte van de mogelijke renteschade uit te spreken omdat nog niet vaststaat hoe het nieuwe besluit op bezwaar zal gaan luiden.
Gedaagde zal bij het nemen van het nieuwe besluit tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze worden begroot op een bedrag van
€ 644,- aan rechtsbijstand in eerste aanleg en een bedrag van € 322,- aan rechtsbijstand in hoger beroep. Van overige kosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante, in eerste aanleg tot een bedrag groot € 644,-, dit eerste bedrag te betalen aan de griffier van de Raad, en in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde recht van € 106,04 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C.W.J. Schoor in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2005.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) T.R.H. van Roekel.