ECLI:NL:CRVB:2005:AS8527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4427 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling gedifferentieerde premie op basis van WAO-uitkeringen van ex-werknemers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 12 juli 2002, waarin het beroep van appellante tegen de vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het jaar 2001 ongegrond werd verklaard. De gedifferentieerde premie is mede bepaald door de WAO-uitkeringen die aan een vijftal (ex-)werknemers van appellante zijn toegekend. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 28 november 2000 de gedifferentieerde premie vastgesteld, waartegen appellante bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 28 mei 2001 ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 februari 2005 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat de hoogte van de gedifferentieerde premie mede afhankelijk is van de WAO-uitkeringen die aan de ex-werknemers zijn toegekend. De Raad stelt vast dat besluiten tot toekenning van WAO-uitkeringen die na 1 januari 1998 zijn genomen, niet ter discussie kunnen worden gesteld in dit geding, conform artikel 87e van de WAO. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante de gelegenheid om tegen de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor 1999 op te komen, niet heeft benut. De Raad bevestigt dit oordeel, maar op andere gronden.

De Raad concludeert dat de besluiten tot toekenning van WAO-uitkeringen die vóór 1 januari 1998 zijn genomen, wel degelijk ter beoordeling kunnen worden voorgelegd in het kader van het geschil over de gedifferentieerde premie. De Raad oordeelt dat artikel 87e van de WAO in dit geval niet kan worden ingeroepen, omdat dit in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

02/4427 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Dordrecht op 12 juli 2002 onder kenmerk 01/720 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 7 oktober 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 28 november 2000 heeft gedaagde ten laste van appellante de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor 2001 vastgesteld. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 28 mei 2001 ongegrond verklaard.
De hoogte van de gedifferentieerde premie wordt in dit geval mede bepaald door de aan een vijftal (ex-)werknemers van appellante door gedaagde toegekende WAO-uitkeringen. Aan twee van deze vijf werknemers zijn uitkeringen toegekend met ingang van een datum na 1 januari 1998, aan de overige met ingang van een datum vóór 1 januari 1998.
Voorzover de besluiten tot toekenning van deze WAO-uitkeringen dateren van na 1 januari 1998, staat artikel 87e van de WAO eraan in de weg dat in het onderhavige geding daartegen beroepsgronden worden aangevoerd. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante de gelegenheid om op te komen tegen het besluit tot het vaststellen van de gedifferentieerde premie voor 1999 onbenut heeft gelaten. Aangezien de van vóór 1 januari 1998 daterende besluiten tot toekenning van WAO-uitkering die ten grondslag liggen aan de gedifferentieerde premie voor 2001 ook ten grondslag lagen aan de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor 1999 en deze besluiten door appellante in het kader van een bezwaarprocedure tegen die vaststelling ter discussie hadden kunnen worden gesteld, staat naar het oordeel van de rechtbank artikel 87e van de WAO eraan in de weg dat appellante in het onderhavige geding beroepsgronden tegen die besluiten aanvoert.
De hiertegen in hoger beroep gerichte grond slaagt niet. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
De WAO-uitkeringen die vóór 1 januari 1998 aan de (ex-)werknemers van appellante zijn toegekend behoren, voorzover zij bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie over 2001 zijn betrokken, tot de “merits of the matter” van het onderhavige geschil. In het kader van het door appellante aanhangig gemaakte geschil ter zake van het besluit van 28 mei 2001 moet kunnen worden getoetst of deze uitkeringen terecht zijn toegekend. In zoverre artikel 87e van de WAO daaraan in de weg staat, dient die bepaling, wegens schending met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden buiten toepassing te blijven.
In zoverre na 1 januari 1998 besluiten bekend zijn gemaakt omtrent de voortzetting van deze WAO-uitkeringen vond de (verdere) betaling van de WAO-uitkeringen volledig plaats op basis van deze besluiten, waartegen voor appellante als belanghebbende een rechtsmiddel openstond. Grieven met betrekking tot de toekenning of voortzetting van de WAO-uitkering waarover vóór 1 januari 1998 besluitvorming heeft plaatsgevonden, kunnen worden ingebracht in de tegen het na 1 januari 1998 geslagen voortzettingsbesluit gerichte procedure, waarbij in dat verband de werkgever die stelt dat er vóór 1 januari 1998 geen grond was voor de toekenning of voortzetting van de WAO-uitkering artikel 87e van de WAO niet kan worden tegengeworpen. Op die wijze is met de mogelijkheid om tegen een na 1 januari 1998 geslagen besluit (anders dan voor die datum) een rechtsmiddel aan te wenden voor een geval als het onderhavige verzekerd dat de betrokkene de “merits of the matter”, waarbij de Raad onder meer denkt aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, ter beoordeling aan de rechter kan voorleggen.
De aangevallen uitspraak komt, zij het op andere gronden, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2005.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) M. Renden.
EK1502