ECLI:NL:CRVB:2005:AS8607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4724 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de appellant, vertegenwoordigd door mr. S.C. Janssens - van Drooge, zijn bezwaar tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aanvecht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant op 3 augustus 1998 minder dan 15% bedroeg. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak op 25 februari 2005 en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De appellant stelt dat hij de werkzaamheden die zijn verbonden aan de commerciële functies waarop de WAO-schatting is gebaseerd, niet kan verrichten vanwege zijn medische en feitelijke beperkingen. Hij verwijst naar zijn algehele gezondheidstoestand, leeftijd, ervaring en de specifieke omstandigheden van de arbeidsmarkt. De Raad overweegt dat de appellant zijn standpunt niet met medisch bewijs heeft onderbouwd. De verzekeringsarts heeft rekening gehouden met de beperkte belastbaarheid van het rechterbeen van de appellant, en er zijn geen aanwijzingen dat de medische onderzoeken niet zorgvuldig zijn uitgevoerd.

De Raad concludeert dat de arbeidsmarktproblematiek van de appellant niet meer in beschouwing kan worden genomen bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De Raad benadrukt dat de appellant niet is verschenen op de zitting, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door H.A.L. Knoben, wel aanwezig was. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, omdat de appellant niet heeft aangetoond dat hij meer beperkt is dan vastgesteld door de gedaagde.

Uitspraak

02/4724 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. S.C. Janssens - van Drooge, advocaat te Eindhoven, op bij beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde en nader aangevulde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen gegeven uitspraak van 18 juli 2002, kenmerk AWB 01/1946 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 14 januari 2005.
Appellant is niet verschenen. Voor gedaagde is verschenen H.A.L. Knoben, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor een uitvoerig overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de naar zijn oordeel correcte weergave daarvan door de rechtbank in rubriek II van de aangevallen uitspraak.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen het besluit op bezwaar van 5 juli 2001 - waarbij gedaagde ongegrond heeft verklaard appellants bezwaar tegen zijn besluit van 9 juni 1999 tot weigering aan hem van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) onder overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid op 3 augustus 1998 minder dan 15% bedroeg - gegrond verklaard, dat besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij op grond van de bevindingen van de door gedaagde in de bezwaarfase ingeschakelde orthopedisch chirurg dr. P.A.M. Winkelman geen redenen heeft gevonden om appellant in medisch opzicht meer beperkt te achten dan op 23 juni 1998 (door de adviserend verzekeringsarts J.L. Waasdorp) is vastgesteld.
Vervolgens heeft de rechtbank wat de arbeidskundige kant van de zaak betreft geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht tot het verrichten van de aan een voldoende aantal van de hem als geschikt voorgehouden functies verbonden werkzaamheden om de conclusie dat er bij vergelijking van het in die functies te verdienen loon met het maatmanloon geen verlies aan verdiencapaciteit is, te kunnen onderbouwen. Daarbij heeft de rechtbank aangetekend dat appellants grief dat hij is uitgevallen voor zijn werk in een zogeheten Melkertbaan geen doel kan treffen, evenmin als ingevolge artikel 18, zesde lid, van de WAO appellants stelling dat hij in verband met zijn leeftijd (geboren op
14 februari 1949) geen werk meer kan vinden.
De rechtbank heeft evenwel appellants beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de arbeidsdeskundige één van de functies waarop de schatting is gebaseerd niet met appellant heeft besproken en evenmin aan appellant de functieomschrijving met bijbehorende belasting heeft gezonden, waardoor die schatting niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
Vervolgens heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat appellant in beroep wel kennis van de desbetreffende gegevens heeft kunnen nemen en volgens vaste jurisprudentie van de Raad bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per einde wachttijd geen uitlooptermijn aan de orde is, indien de functies na het verstrijken van die wachttijd aan de betrokkene kenbaar zijn gemaakt, in welk geval de schatting kan worden geëffectueerd per de datum waarop de wachttijd is voltooid.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd, zulks mede onder verwijzing naar hetgeen hij eerder in bezwaar en beroep heeft gesteld, dat hij de werkzaamheden die zijn verbonden aan de (commerciële) functies waarop de schatting is gebaseerd niet kan verrichten vanwege zijn medische en feitelijke beperkingen. Daarbij komt, aldus voorts appellant, dat in afwijking van de wettelijke bepalingen rekening had dienen te worden gehouden met het feit dat hij gezien zijn algehele lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand, leeftijd, ervaring en voorgeschiedenis op de arbeidsmarkt voorkomende functies feitelijk niet zal verkrijgen, gegeven ook dat het bij de Melkertbaan om een aangepaste functie ging.
De Raad overweegt als volgt.
Appellant heeft zijn standpunt dat hij medisch meer is beperkt dan vanwege gedaagde is vastgesteld, niet met enig medisch stuk onderbouwd. In het op 23 juni 1998 door de verzekeringsarts Waasdorp opgestelde belastbaarheidspatroon is rekening gehouden met een beperkte belastbaarheid van het rechterbeen. Het op 13 juni 2000 door de externe orthopedisch chirurg Winkelman uitgebrachte rapport van onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat vanwege gedaagde niet voldoende rekening is gehouden met de lichamelijke toestand waarin appellant op de datum in geding (3 augustus 1998) verkeerde. Aangezien appellant er met hetgeen hij heeft aangevoerd evenmin in is geslaagd de Raad ervan te overtuigen dat de vanwege gedaagde ingestelde medische onderzoeken niet met de vereiste zorgvuldigheid hebben plaats gevonden, moet die grief falen.
Anders dan appellant kennelijk meent, kan de door hem gesignaleerde arbeidsmarktproblematiek niet (meer) in beschouwing worden genomen bij het bepalen van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid.
Niet aannemelijk is dat het bij de door appellant beklede Melkertbaan als concierge voor 32 uur per week ging om een aangepaste functie. Immers, het verkeersongeluk waarbij zijn rechterbeen in augustus 1997 is beschadigd, heeft plaatsgevonden nadat hij die functie is gaan vervullen, terwijl hij, nadat dat ongeval had plaatsgevonden, niet in die baan is teruggekeerd.
Voorzover appellant met dat standpunt heeft bedoeld te stellen dat als de in dit geval te hanteren maatman niet die functie had mogen worden gehanteerd, doch de voordien door hem vervulde functie van bedrijfsleider, kan de Raad hem daarin niet volgen.
Afgaande op de gedingstukken is appellant van 1978 tot 1983 bedrijfsleider geweest en heeft hij in aansluiting op die periode tot aan het moment van aanvaarding van de Melkertbaan als concierge een uitkering op grond van achtereenvolgens de Werkloosheidswet, de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers en (per 1 oktober 1995) de Algemene Bijstandswet gehad. Het feit dat de directeur van de Sociale Dienst van de gemeente Eindhoven blijkens diens brief van 13 september 1995 op advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst appellant als arbeidsongeschikt heeft aangemerkt (reden waarom de RWW-uitkering aan appellant per 1 oktober 1995 is omgezet in een ABW-uitkering), kan niet leiden tot de conclusie dat aan appellant, voorafgaande aan zijn indiensttreding als concierge, een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend geweest. Niet is dan ook in te zien dat gedaagde als maatman ten onrechte de laatstelijk feitelijk vervulde functie van concierge heeft gehanteerd.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Aangezien geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
Gw