ECLI:NL:CRVB:2005:AS8886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2801 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van boetenota's opgelegd wegens niet-nakomen van verplichtingen uit de Coördinatiewet Sociale Verzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, vertegenwoordigd door mr. E. Hilders, tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 25 april 2003 geoordeeld dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen terecht boetenota's had opgelegd aan appellante over de jaren 1996 tot en met 1999. Deze boetenota's waren opgelegd wegens het niet nakomen van de verplichtingen uit artikel 10, lid 2 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV).

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 februari 2005, waarbij partijen niet verschenen. De Raad verwijst naar de relevante feiten zoals weergegeven in de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep was enkel nog in geschil of de gedaagde terecht de boetenota's had opgelegd. De rechtbank had deze vraag bevestigend beantwoord, en de Raad onderschrijft dit oordeel.

De Raad merkt op dat een werkgever zich bewust moet zijn van de loonopgaven die gedaan moeten worden. In geval van twijfel ligt de verantwoordelijkheid bij de werkgever om informatie in te winnen bij de gedaagde. Appellante heeft dit nagelaten, wat heeft geleid tot de conclusie dat gedaagde terecht opzet en/of grove schuld heeft aangenomen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de Raad is gedaan in aanwezigheid van griffier A.H. Hagendoorn-Huls en is openbaar uitgesproken op 24 februari 2005. De Raad concludeert dat appellante premieplichtig is voor de heren [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3] en dat de opgelegde boetenota's terecht zijn.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2801 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is mr. E. Hilders, belastingadviseur bij Vink & Partners te Amsterdam, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Haarlem onder dagtekening 25 april 2003, met kenmerk 02 - 323, gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 3 februari 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt vast dat gelet op de uitspraak van de Raad van 27 november 2003, met kenmerk 01/4143, 01/4144, 01/4145 ALGEM, inmiddels rechtens is komen vast te staan dat de heren [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3] in een privaatrechtelijke dienst-betrekking staan tot appellante in de periode hier in geding en dat appellante derhalve premieplichtig is.
Blijkens een door gedaagde gehouden looncontrole over de jaren 1996 tot en met 1999 is komen vast te staan dat appellante de verplichtingen van artikel 10, lid 2 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) niet is nagekomen, wegens het niet inzenden van de juiste loonopgaven.
Naar aanleiding hiervan heeft gedaagde correctie- en boetenota’s opgelegd over de jaren 1996 tot en met 1999 en is een verzuim geregistreerd.
Bij besluit op bezwaar van 14 januari 2002 heeft gedaagde de bezwaren tegen de correctienota’s van 29 september 2000 en boetenota’s van 9 oktober 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het hiertegen gemaakte beroep bij uitspraak van 25 april 2003 ongegrond verklaard.
Voor een weergave van de relevante feiten verwijst de Raad naar de uitspraak van de rechtbank.
In hoger beroep is nog slechts in geschil het antwoord op de vraag of gedaagde terecht op 9 oktober 2000 boetenota’s over de jaren 1996 tot en met 1999 heeft opgelegd wegens het niet nakomen van de verplichtingen van artikel 10, lid 2 van de CSV.
De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot haar oordeel hebben geleid en neemt deze over.
Hetgeen namens appellante in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een andersluidend oordeel kunnen brengen.
De Raad merkt dienaangaande nog het volgende op. Reeds bij besluit van 4 oktober 1996 heeft gedaagdes rechtsvoorgangster aan appellante bericht dat de heren [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3] verplicht verzekerd zijn, en dat appellante derhalve premies verschuldigd is over de aan de heren uitbetaalde lonen. Dit standpunt is bij besluit van
5 december 1997 herhaald. Van een pleitbaar standpunt is de Raad derhalve niet gebleken.
Voorzover er nog enige twijfel bij appellante bestond omtrent de verzekeringsplicht van dat de heren [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3], voegt de Raad het volgende toe. Een werkgever zal zich er in het algemeen bewust van moeten zijn welke loonop-gaven hij moet doen. In geval van twijfel of onduidelijkheid ligt bij de werkgever echter de verantwoordelijkheid daaromtrent informatie in te winnen bij gedaagde. Appellante heeft zulks niet gedaan. Gelet op deze omstandigheid heeft gedaagde terecht opzet en/of grove schuld aangenomen.
Het vorenstaande leidt er toe dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.
GdJ
222