ECLI:NL:CRVB:2005:AS9558
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.G. Kasdorp
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Vergoeding voor medicatie en behandeling van klachten verbandhoudende met vervolging
In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, een WUV-gerechtigde, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad over de vergoeding van kosten voor medische behandeling en medicatie in verband met psychische klachten die voortkomen uit vervolging. Eiser heeft eerder vergoeding ontvangen voor zijn medische behandeling, maar verzocht om aanvullende vergoeding voor balneotherapie en verblijf in de Bosenbergkliniek in Duitsland. De verweerster heeft deze verzoeken afgewezen, omdat zij van mening was dat er geen medische noodzaak was voor deze behandelingen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van de vergoeding voor balneotherapie. Tijdens de zitting op 20 januari 2005 heeft eiser, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De verweerster heeft haar afwijzing onderbouwd met medisch advies, waaruit blijkt dat balneotherapie alleen kan worden vergoed voor klachten van het bewegingsapparaat, longklachten en huidklachten, en niet voor de psychische klachten van eiser.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het beroep van eiser tegen de afwijzing van de vergoeding voor balneotherapie ongegrond is. De Raad heeft vastgesteld dat er geen gangbare behandelmethoden zijn die de psychische klachten van eiser adequaat kunnen behandelen en dat er geen medische noodzaak is voor de gevraagde balneotherapie. Eiser heeft ook geen bewijs geleverd dat gangbare behandelmethoden niet succesvol zijn geweest of dat er een verwijzing van de behandelend arts is voor de gevraagde therapie.
De Raad heeft het beroep tegen de afwijzing van de vergoeding voor het verblijf in de Bosenbergkliniek niet-ontvankelijk verklaard, omdat hier eerst bezwaar tegen gemaakt had moeten worden. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 3 maart 2005.