ECLI:NL:CRVB:2005:AS9558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5587 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor medicatie en behandeling van klachten verbandhoudende met vervolging

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, een WUV-gerechtigde, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad over de vergoeding van kosten voor medische behandeling en medicatie in verband met psychische klachten die voortkomen uit vervolging. Eiser heeft eerder vergoeding ontvangen voor zijn medische behandeling, maar verzocht om aanvullende vergoeding voor balneotherapie en verblijf in de Bosenbergkliniek in Duitsland. De verweerster heeft deze verzoeken afgewezen, omdat zij van mening was dat er geen medische noodzaak was voor deze behandelingen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van de vergoeding voor balneotherapie. Tijdens de zitting op 20 januari 2005 heeft eiser, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De verweerster heeft haar afwijzing onderbouwd met medisch advies, waaruit blijkt dat balneotherapie alleen kan worden vergoed voor klachten van het bewegingsapparaat, longklachten en huidklachten, en niet voor de psychische klachten van eiser.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het beroep van eiser tegen de afwijzing van de vergoeding voor balneotherapie ongegrond is. De Raad heeft vastgesteld dat er geen gangbare behandelmethoden zijn die de psychische klachten van eiser adequaat kunnen behandelen en dat er geen medische noodzaak is voor de gevraagde balneotherapie. Eiser heeft ook geen bewijs geleverd dat gangbare behandelmethoden niet succesvol zijn geweest of dat er een verwijzing van de behandelend arts is voor de gevraagde therapie.

De Raad heeft het beroep tegen de afwijzing van de vergoeding voor het verblijf in de Bosenbergkliniek niet-ontvankelijk verklaard, omdat hier eerst bezwaar tegen gemaakt had moeten worden. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 3 maart 2005.

Uitspraak

03/5587 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats] (België), eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen-en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Verweerster heeft onder dagtekening 30 september 2003, kenmerk JZ/FvM70/2003/0767, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna te noemen: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht, namens eiser op de in een aanvullend beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 januari 2005. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. C. Lamphen voornoemd. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Verweerster heeft aanvaard dat de psychische klachten van eiser en tinnitus als onderdeel van die klachten in verband staan met de door hem ondergane vervolging en heeft hem bij besluit van 11 mei 2001 vergoeding verleend voor de door zijn behandelend arts voorgeschreven medische behandeling en medicijnen in verband met die klachten, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt.
Naar aanleiding van een verzoek van eiser van 14 december 2001 om vergoeding van een eventueel verblijf en therapie in de Bosenbergkliniek in Duitsland en de kosten van een balneotherapie in verband met zijn nerveuze klachten, heeft verweerster bij besluit van 28 augustus 2002 de gevraagde balneotherapie afgewezen, omdat zij van oordeel is dat er voor deze voorziening geen medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid is op grond van ziekten of gebreken die uit de vervolging voortvloeien.
Tegen dat besluit is namens eiser bezwaar gemaakt, waarbij tevens is verzocht alsnog te beslissen op het verzoek van eiser om toekenning van een vergoeding van de kosten van een verblijf in de Bosenbergkliniek in Duitsland. Daarop heeft verweerster bij het thans bestreden besluit het bezwaar tegen de afwijzing van een vergoeding voor balneotherapie ongegrond verklaard en voorts besloten het verzoek van eiser om toekenning van een vergoeding ter zake van een verblijf in de Bosenbergkliniek af te wijzen omdat deze voorziening in verband met eisers tinnitus niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk is.
Eiser kan zich met die besluiten niet verenigen.
Met betrekking tot het besluit van verweerster de gevraagde vergoeding van een verblijf in de Bosenbergkliniek af te wijzen deelt de Raad het standpunt van beide partijen dat hier sprake is van een besluit, waartegen alvorens beroep kan worden ingesteld eerst bezwaar moet worden gemaakt. Het beroep van eiser kan derhalve, voor zover het dit besluit betreft, niet worden ontvangen. De Raad zal het namens eiser ingediende beroepschrift in zoverre als bezwaarschrift doorzenden naar verweerster.
De Raad dient vervolgens antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit met betrekking tot de balneotherapie, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Verweerster heeft haar afwijzing van deze voorziening in het bijzonder doen steunen op de aan medisch advies ontleende grond dat de balneotherapie als regel alleen kan worden toegekend in verband met klachten van het bewegingsapparaat, longklachten en huidklachten en dat er, nu het bij eiser om geen van genoemde klachten gaat, sprake is van een niet adequate therapie.
De Raad heeft al eerder geoordeeld zich te kunnen verenigen met het standpunt van verweerster dat in een geval als het onderhavige verstrekking van voorzieningen ter zake van massages en verblijf in een kuuroord (waartoe ook de balneotherapie behoort), als zijnde geen gangbare behandelmethoden van psychische klachten, alleen dan aan de orde kan zijn indien deze behandelingen als onmisbaar onderdeel zijn ingebed in een lopende psychiatrische behandeling.
Dat laatste is hier, zoals ook van de zijde van eiser is aangegeven, niet het geval. Eiser is evenwel van mening dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die het afwijken van dat standpunt rechtvaardigen. Daartoe wijst eiser op de omstandigheden dat zijn zuster zich, terwijl zij was opgenomen in een psychiatrische kliniek en behandeld werd, heeft gesuïcideerd en dat hij ook zelf een zeer slechte ervaring heeft opgedaan bij behandeling in een psychotherapeutisch centrum. Als gevolg daarvan heeft eiser geen enkel vertrouwen meer in psychotherapie.
De Raad is evenwel met verweerster van oordeel dat die omstandigheden afwijking van het hierboven omschreven beleid niet rechtvaardigen. Daarbij is tevens van belang dat moet vaststaan dat gangbare behandelmethoden van psychische klachten geen succes hebben gehad en dat er een verwijzing is van de behandelend arts. Daarvan is in het geval van eiser niet gebleken.
Het vorenstaande betekent dat het door eiser ingestelde beroep tegen de afwijzing van vergoeding van balneotherapie ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep tegen de afwijzing van een vergoeding van de kosten van een verblijf in de Bosenbergkliniek in Duitsland niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen de afwijzing van een vergoeding van de kosten van balneotherapie ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.