ECLI:NL:CRVB:2005:AS9633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5495 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van inkomsten uit eigen confectiezaak voor WUV-uitkering

In deze zaak gaat het om de toerekening van inkomsten uit een eigen confectiezaak van eiser voor de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.P. Klokkers, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat de inkomsten uit zijn confectiezaak toerekende aan de eerste zes maanden van 2001. Eiser betoogde dat deze inkomsten, in lijn met de belastingdienst, over het gehele jaar 2001 verdeeld moesten worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de inkomsten per maand moeten worden toegerekend aan de periode waarin zij daadwerkelijk zijn verworven. Aangezien eiser zijn confectiezaak in juni 2001 heeft beëindigd, zijn de inkomsten terecht aan de eerste zes maanden van dat jaar toegerekend. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan op 3 maart 2005 door de Centrale Raad van Beroep, met mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden. De zaak werd behandeld op 20 januari 2005, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en verweerster door mr. C. Vooijs.

Uitspraak

03/5495 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 23 september 2003, kenmerk JZ/D80/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. P.P. Klokkers, (thans) advocaat te Amsterdam, als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift, met bijlagen, is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 januari 2005.
Aldaar is voor eiser verschenen zijn gemachtigde mr. Klokkers voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij het, na bezwaar genomen, bestreden besluit heeft verweerster - voorzover nog van belang - gehandhaafd haar in de voorlopige berekeningsbeschikking van 28 februari 2003 en het daarbij behorend nader bericht van 7 maart 2003 neergelegde standpunt, dat de door eiser in 2001 verworven inkomsten uit zijn confectiezaak toegerekend dienen te worden aan de eerste zes maanden van dat jaar en derhalve in mindering gebracht dienen te worden op de eiser over die maanden toekomende periodieke uitkering ingevolge de Wet, nu eiser die zaak met ingang van 1 juli 2001 heeft beëindigd.
In bezwaar en beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerster die inkomsten, overeenkomstig de handelwijze van de belastingdienst, had dienen toe te rekenen aan het gehele jaar 2001.
De Raad heeft evenwel in vaste rechtspraak onderschreven de opvatting van verweerster dat, in aanmerking genomen dat de periodieke uitkering maandelijks wordt uitbetaald, verworven inkomsten voor de toepassing van de verminderings- bepalingen van de Wet per maand toegerekend dienen te worden aan de periode waarin zij daadwerkelijk zijn verworven. Nu eiser, in eigen bewoordingen, de deur van zijn winkel in juni 2001 achter zich heeft dicht getrokken, en nadien daaruit geen inkomsten meer heeft verworven terwijl ook geen te liquideren middelen resteerden, is de toerekening van de inkomsten aan de eerste zes maanden van 2001 derhalve juist.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.