ECLI:NL:CRVB:2005:AS9908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/608 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J.Th. Wolleswinkel
  • F.A.M. Stroink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van suppletie voor onderwijspersoneel en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

In deze zaak heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 december 2002. De rechtbank had het beroep van de gedaagde gegrond verklaard en het besluit van 1 maart 2001, evenals de primaire besluiten van 23 september 1999 en 26 oktober 1999, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de Minister geen mandaat had verleend voor het nemen van besluiten over het recht op suppletie en de terugvordering van onverschuldigd betaalde suppletie. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de Minister gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de zaak opnieuw door de rechtbank behandeld moet worden, omdat de rechtbank niet aan een inhoudelijke behandeling van het beroep van de gedaagde was toegekomen. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan op 3 maart 2005 door de Centrale Raad van Beroep, met mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en prof. mr. F.A.M. Stroink als leden.

Uitspraak

03/608 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 december 2002, nr. 01/1859 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft desgevraagd nog stukken toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 januari 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door P.C.M. Satijn, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Gedaagde is niet verschenen.
II. MOTIVERING
1. Bij besluit van 23 september 1999 zijn - onder verwijzing naar een eerder besluit waarbij de met toepassing van het (inmiddels zogenoemde) Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs (BZA) aan gedaagde toegekende suppletie is herzien - bedragen van f 12.844,32 bruto en f 4.086,90 netto, welke haar over de periode van 7 januari 1998 tot 1 juli 1999 te veel aan suppletie zouden zijn betaald, van gedaagde teruggevorderd.
Bij besluit van 26 oktober 1999 heeft appellant aan gedaagde kenbaar gemaakt op welke wijze de op haar bestaande vordering zal worden ingevorderd.
Bij besluit van 1 maart 2001 zijn de bezwaren van gedaagde tegen de besluiten van 23 september 1999 en 26 oktober 1999 door USZO B.V. namens appellant ten dele gegrond en ten dele ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van gedaagde tegen het besluit van 1 maart 2001 gegrond verklaard en dit besluit alsook de primaire besluiten van 23 september 1999 en 26 oktober 1999 vernietigd, onder bepaling dat die uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 1 maart 2001. Hiertoe heeft de rechtbank, afgaande op een desgevraagd overgelegde mandaatregeling, overwogen dat appellant geen mandaat heeft verleend voor het nemen van besluiten over het recht op suppletie als bedoeld in artikel 21 van het BZA of het terugvorderen en invorderen van onverschuldigd betaalde suppletie op grond van artikel 44 van het BZA. De rechtbank heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ook de primaire besluiten onbevoegdelijk zijn genomen en dat herstel van deze gebreken in de bezwaarprocedure niet mogelijk is.
3.1. In hoger beroep is door appellant gewezen op het op 1 januari 2001 in werking getreden mandaatbesluit van 16 augustus 2002, Stcrt. 164, waaruit de Raad afleidt dat het besluit van 1 maart 2001 bevoegdelijk namens appellant is genomen. Gelet hierop kan in het midden blijven of de primaire besluiten van 23 september 1999 en
26 oktober 1999 wel bevoegdelijk zijn genomen aangezien de vaste jurisprudentie van de Raad inhoudt dat indien de beslissing op bezwaar op correcte wijze door of namens het bevoegde orgaan is genomen een aan het primaire besluit klevend bevoegdheidsgebrek geacht kan worden te zijn geheeld.
3.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
3.3. Nu de rechtbank niet aan een inhoudelijke behandeling van het door gedaagde bij haar ingestelde beroep is toegekomen, is de Raad, gelet ook op de standpunten terzake van partijen, van oordeel dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld. De Raad zal de zaak dan ook terugwijzen naar de rechtbank.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en prof. mr. F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) L.N. Nijhuis.
HD
14.02