ECLI:NL:CRVB:2005:AS9992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3553 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag buitengewoon pensioen op basis van oorlogservaringen

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1943, een aanvraag ingediend voor een buitengewoon pensioen op basis van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945. Eiser stelt dat hij psychisch letsel heeft opgelopen door het verzet van zijn vader, die betrokken was bij verzetsactiviteiten tijdens de Tweede Wereldoorlog. De aanvraag is afgewezen door de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat er volgens hen geen sprake was van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden van eiser gedurende de oorlogsjaren. De Raad heeft de zaak behandeld op 27 januari 2005, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerster vertegenwoordigd werd door mr. F.M.H. Kok.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de verweerster een discretionaire bevoegdheid heeft om aanvragen te beoordelen en dat deze beoordeling met terughoudendheid moet worden getoetst. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht is, omdat er onvoldoende bewijs is dat eiser tijdens zijn vroege levensjaren ernstig is beïnvloed door de verzetsactiviteiten van zijn vader. De Raad wijst erop dat de psychische problemen van eiser voornamelijk voortkomen uit naoorlogse omstandigheden, zoals de depressie van zijn moeder en andere persoonlijke problemen, en niet uit de oorlogservaringen zelf.

De Raad heeft vastgesteld dat de medische rapporten van deskundigen, waaronder dr. W. Op den Velde en arts N.F. Vogel, geen voldoende basis bieden om de afwijzing van de aanvraag te weerleggen. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit de beperkte toetsing kan doorstaan en verklaart het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. A.W.M. Bijloos als leden, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2005.

Uitspraak

03/3553 BPW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 26 mei 2003, kenmerk 86304, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945.
Eiser heeft tegen dit besluit op de in het beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting op 27 januari 2005. Aldaar is eiser, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. F.M.H. Kok, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren [in] 1943, heeft in juli 2001 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een buitengewoon pensioen krachtens de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wet). Hierbij heeft eiser een beroep gedaan op artikel 3 van het ter uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de Wet tot stand gebrachte Koninklijk Besluit van 8 juli 1978,
Stb. 422 ( hierna: het Besluit). In dit verband heeft eiser gesteld dat hij psychisch letsel heeft opgelopen in verband met het verzet van zijn vader, [naam vader], die heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet.
Verweerster heeft de aanvraag van eiser afgewezen bij besluit van 27 mei 2002, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat er in het geval van eiser geen sprake is geweest van een ernstige verstoring van levensomstandigheden gedurende de oorlogsjaren in verband met het verzet van zijn vader.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3 van het Besluit kan verweerster met personen, die behoren tot de in artikel 2 van het Besluit omschreven categorieën van personen op wie de Wet van overeenkomstige toepassing is, gelijk stellen degenen wier omstandigheden tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 zodanige overeenkomst vertonen met die van personen behorend tot eerder genoemde categorieën, dat het niet toepassen van het Besluit een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.
Deze bevoegdheid is discretionair van aard, zodat verweerster een ruime beleidsvrijheid toekomt. Dit betekent dat de Raad in gevallen als deze slechts met terughoudendheid kan toetsen.
Verweerster heeft in het kader van artikel 3 van het Besluit in zaken waartoe de onderhavige behoort, beleid ontwikkeld dat door de Raad in vaste jurisprudentie als niet onredelijk is aangemerkt. Dit beleid houdt in dat per geval dient te worden beoordeeld of in de oorlogsjaren sprake is geweest van een ernstige verstoring van levensomstandigheden van de betrokkene in verband met het verzet van derden, zich uitend in een doorlopende rode draad van psychosociaal disfunctioneren. Genoemd beleid is in het bestreden besluit kort weergegeven.
Naar het bestreden besluit laat zien, is verweerster van oordeel dat in het geval van eiser geen sprake is van een ernstige verstoring van levensomstandigheden als hiervoor bedoeld. Dit standpunt van verweerster berust op advies van de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad G.M. van der Molen, die op basis van uit medisch onderzoek van eiser verkregen informatie tot het oordeel is gekomen dat bij eiser weliswaar sprake is van een disfunctioneren, maar dat dit duidelijk het gevolg is van de naoorlogse problematiek, zoals de depressie van eisers moeder na het overlijden van haar man, de latere relatie die zijn moeder met een vriend kreeg met wie eiser niet kon opschieten, later nog conflicten met anderen en alcoholmisbruik.
De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit in het medisch onderzoek dat vanwege verweerster bij eiser is verricht door de arts S. Woudstra een deugdelijke motivering vindt.
De Raad heeft voorts in de omtrent eiser beschikbare medische en andere informatie geen aanknopingspunten kunnen vinden om het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster voor onjuist te houden. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat eiser geboren is in maart 1943, dat hij maar vage herinneringen heeft aan zijn vader, die op
28 april 1945 is omgebracht, en niets van diens verzetsactiviteiten wist. Van zijn moeder heeft hij achteraf gehoord dat zijn vader regelmatig van huis was in verband met wapentransporten en dat er Canadezen in huis zouden zijn ondergedoken. Uit zijn weergave van wat zijn moeder daarover heeft verteld blijkt niet dat er gedurende die oorlogsjaren sprake was van gezinsontwrichting ten gevolge van het verzet. De Raad heeft noch in het van de zijde van eiser in bezwaar naar voren gebrachte rapport van dr. W. Op den Velde, psychiater en medisch adviseur van de Stichting 1940-1945, noch in het door de arts N.F. Vogel in het kader van eisers aanvraag ingevolge de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 opgemaakte medisch rapport voldoende grondslag gevonden voor het oordeel dat eiser gedurende zijn twee eerste levensjaren op zodanige wijze is geconfronteerd geweest met het verzet van zijn vader dat hierdoor een verstoring van zijn levensomstandigheden is opgetreden met als gevolg een doorgaande rode draad van disfunctioneren tot in het heden. Naar het oordeel van de Raad komt ook uit de rapporten van dr. Op den Velde en de arts Vogel voornoemd, overtuigend naar voren dat juist de na de oorlog opgetreden problematiek, al dan niet samenhangend met onverwerkte rouw in verband met het omkomen van zijn vader, als bepalende factor voor het bij eiser onweersproken aanwezige disfunctioneren dient te worden aangewezen.
Ook eiser zelf geeft in zijn beroepschrift aan dat hij psychische klachten heeft gekregen door het overlijden van zijn vader, niet tengevolge van het door hem gepleegde verzet.
Naar uit het vorenstaande blijkt kan het bestreden besluit de door de Raad aan te leggen beperkte toetsing doorstaan.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A. de Gooijer