ECLI:NL:CRVB:2005:AT0207
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- M.C.M. van Laar
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verzekeringsplicht in het kader van een licentieovereenkomst en werkzaamheden voor een vennootschap
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verzekeringsplicht van appellant in verband met zijn werkzaamheden voor [besloten vennootschap 1]. Appellant had een licentieovereenkomst gesloten met deze vennootschap, waarbij hij voor een bedrag van f 40.000,-- licentie verleende op drie octrooien. Na de overdracht van de licentieovereenkomst verrichtte appellant werkzaamheden voor de vennootschap tegen een nettoloon van f 1.000,-- per week. Toen de loonbetalingen stopten, vroeg appellant aan de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) om te beoordelen of hij als verzekeringsplichtig kon worden beschouwd.
Gedaagde concludeerde dat appellant zijn werkzaamheden niet in het kader van een privaatrechtelijke dienstbetrekking had verricht en dat hij niet verplicht was verzekerd op basis van de sociale werknemersverzekeringswetten. De rechtbank Zutphen bevestigde dit oordeel en oordeelde dat er geen reële gezagsverhouding bestond tussen appellant en [besloten vennootschap 1]. De rechtbank wees op de inhoud van de licentieovereenkomst, die appellant in staat stelde om de in- en verkoopprijs van de onderdelen te bepalen, en op het feit dat appellant financieel belang had bij de vennootschap.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de samenwerking tussen appellant en de vennootschap moest worden gezien als een vorm van gezamenlijk ondernemerschap. De Raad vond geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 februari 2005.