ECLI:NL:CRVB:2005:AT0967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3146 WAO + 02/3147 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 maart 2005 uitspraak gedaan. Appellant, die psychische klachten heeft, was eerder arbeidsongeschikt verklaard en ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad heeft vastgesteld dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering van appellant met ingang van 22 februari 2001 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de medische beperkingen van appellant, die door een psychiater was onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellant in staat was om 20 tot 24 uur per week te werken, wat de rechtbank bevestigde. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn belastbaarheid was overschat, maar de Raad vond geen aanleiding om de eerdere besluiten te herzien. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met K.J.S. Spaas als voorzitter en twee andere leden.

Uitspraak

02/3146 WAO + 02/3147 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2002, nummers AWB 01/4478 WAO en AWB 02/654 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad op 18 januari 2005, waar appellant niet is verschenen, en waar namens gedaagde is verschenen mr. N. Strikwerda, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant heeft bij een textielatelier gewerkt en is door faillissement werkloos geworden. Tijdens werkloosheid is hij in verband met psychische klachten in februari 1999 arbeidsongeschikt geworden.
Bij het bestreden besluit van 27 november 2000 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen een eerder genomen besluit gegrond verklaard en appellant met ingang van 23 februari 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, toegekend.
In verband met een nieuwe ziekmelding heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de WAO met ingang van
9 oktober 2000 verhoogd en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% tot 100%.
Bij het bestreden besluit van 9 november 2001 heeft gedaagde onder meer het bezwaar van appellant tegen een eerder genomen besluit tot verlaging van de uitkering ingevolge de WAO met ingang van 22 december 2000 gegrond verklaard en besloten de uitkering ingevolge de WAO met ingang van 22 februari 2001 te herzien en te berekenen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde bij zijn besluitvorming met betrekking tot beide besluiten in voldoende mate rekening heeft gehouden met de voor appellant geldende medische beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant laten onderzoeken door de psychiater R.A. Achilles. Deze psychiater heeft in zijn rapport van 10 augustus 2000 geoordeeld dat er bij appellant sprake is van een lichte, chronische depressieve stoornis, eenmalige episode, en dat hij enige uren per dag structurele activiteiten zou moeten kunnen uitvoeren. Hieruit heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank terecht de conclusie getrokken dat voor appellant op medische gronden een urenbeperking moet gelden van 20 tot 24 uur per week en maximaal 4 tot 5 uur per dag op de datum 23 februari 2000 en op de datum 22 februari 2001. Nu appellant zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd met medische stukken heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden de medische grondslag van de bestreden besluiten onjuist te achten.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant op basis van de aan de hand van de vastgestelde belastbaarheid geselecteerde functies op de beide data in geding een zodanig inkomen kon verdienen dat dit, afgezet tegen het voor hem geldende maatmaninkomen, tot een verlies aan verdiencapaciteit van 45 tot 55% leidt.
Om die reden heeft de rechtbank de bestreden besluiten in stand gelaten.
In hoger beroep is aangevoerd dat appellants belastbaarheid is overschat. Hij zou ernstiger depressief zijn dan gedaagde en de rechtbank hebben aangenomen.
Bij brief van 10 september 2002 is door mr. Stoppelenburg overgelegd een brief van 6 september 2002 van de psychiater C.G.J.M. Koevoets, verbonden aan de GGZ Buitenamstel.
De Raad oordeelt als volgt.
In hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gevonden om over de bestreden besluiten anders te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde schattingen oordeelt de Raad dat de inhoud van de brief van de psychiater Koevoets geen nieuw licht werpt op de gezondheidstoestand van appellant op de data in geding of op de op die data op grond van ziekte of gebrek voor appellant geldende beperkingen.
Het enkele gegeven dat bij appellant ook alcoholmisbruik een rol speelt, zonder dat is aangegeven of en, zo ja, tot welke (extra) beperkingen dit zou moeten leiden op de data in geding, maakt dit niet anders.
Wat betreft het arbeidskundig aspect heeft de Raad, mede in aanmerking genomen de door gedaagdes gemachtigde desgevraagd gegeven toelichting ter zitting van de Raad, geen aanleiding gevonden de bestreden besluiten in dit opzicht rechtens onjuist te achten.
De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van H.H.M. Ho als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2005.
(get.) K.J. S. Spaas.
(get.) H.H.M. Ho.