ECLI:NL:CRVB:2005:AT0970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2414 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • N.J. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelverklaring van ziekengeld voor koerier na psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in eerste instantie door de rechtbank 's-Hertogenbosch in het ongelijk is gesteld. Appellant was ongeschikt voor zijn werk als koerier vanwege psychische klachten en ontving ziekengeld. Na een periode van behandeling en onderzoek door verschillende verzekeringsartsen, werd appellant op 25 februari 2002 hersteld verklaard. Dit leidde tot het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om hem geen ziekengeld meer toe te kennen. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij de bevindingen van de verzekeringsartsen zwaar wogen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat er geen reden was om de eerdere beslissing te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet langer ongeschikt was voor zijn werk als koerier. De Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

03/2414 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 25 maart 2002 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 29 april 2003 (AWB 02/946 ZW) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 oktober 2003 heeft appellant de Raad nog stukken doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 2 februari 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Appellant is op 6 juni 2001 wegens psychische klachten ongeschikt geworden voor zijn werk als oproepkracht bij een koeriersdienst. Naar aanleiding hiervan is hem ziekengeld toegekend. Dit koerierswerk, dat hij drie avonden per week voor 2 tot 3 uur per avond verrichtte, heeft appellant een aantal jaren gecombineerd met zijn volledige betrekking overdag in administratief werk. Dit laatste dienstverband is per 1 december 2001 beëindigd.
Terzake van het onderhavige ziektegeval heeft appellant, die in het verleden een dotterbehandeling heeft ondergaan, verschillende keren het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Blijkens het afschrift medische kaart heeft deze op het spreekuur van 10 oktober 2001 vastgesteld dat het met appellant na een opname in het herstellingsoord “Mutsaersoord”, die van 9 juli 2001 tot 30 september 2001 duurde, wat beter ging maar dat nog wel sprake was van surmenage en vermoeidheid. Op het spreekuur van 19 februari 2002 heeft de betrokken verzekeringsarts uiteindelijk geconstateerd dat appellant, ondanks veel spanningen, geen beperkingen meer had die hem ongeschikt maakten voor zijn werk als koerier. Appellant is vervolgens met ingang van 25 februari 2002 hersteld verklaard.
Bij besluit van 22 februari 2002 is aan appellant dienovereenkomstig met ingang van 25 februari 2002 geen ziekengeld meer toegekend.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en is naar aanleiding hiervan op 22 maart 2002 gezien door een bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft kennis genomen van de beschikbare medische gegevens, waaronder een onderzoeksverslag van vorenbedoelde opname, en na onderzoek van appellant geconcludeerd dat appellants vermoeidheids-klachten niet zodanig waren dat hij zijn werk als koerier in de avonduren niet zou kunnen verrichten.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen voormeld besluit van 22 februari 2002 dan ook ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts.
De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden voor een andersluidend oordeel. Uit de door de betrokken verzekeringsartsen opgestelde rapporten blijkt dat deze een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de aard en de ernst van appellants klachten. In aanmerking genomen dat deze artsen kennis hebben genomen van de rapportage van voormeld herstellingsoord, kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat de conclusie, dat appellant niet langer ongeschikt was voor zijn koerierswerk, op onverantwoorde wijze is tot stand gekomen. De Raad merkt hierbij nog op dat appellants administratieve betrekking overdag ten tijde in geding na een reorganisatie definitief was beëindigd, zodat met eventueel uit dit werk voortvloeiende belastende elementen voor de beoordeling in dit geding geen rekening hoeft te worden gehouden. Uit de door appellant in hoger beroep overgelegde rapporten van Argonaut B.V. van 30 januari 2003 en 1 september 2003 is weliswaar af te leiden dat appellant niet dan wel slechts ten dele zou kunnen werken op de reguliere arbeidsmarkt en aangewezen zou zijn op werk in beschutte omstandigheden, maar de Raad ziet geen aanwijzingen dat dit ook geldt voor de hier in geding zijnde datum.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.