ECLI:NL:CRVB:2005:AT1601
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- A.C.W. van Huussen
- Rechtspraak.nl
Toekenning WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die zich op 22 december 1999 ziek meldde vanwege rugklachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 18 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn arbeidsongeschiktheid van 15-25% naar 25-35%, welke herziening door de bezwaarverzekeringsarts A. van Bruggen was vastgesteld. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard.
De Raad oordeelt dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid door gedaagde in rechte standhoudt. Appellant heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken onderuit zouden halen. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde voldoende functies heeft aangeboden die passen binnen de belastbaarheid van appellant, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35% terecht is vastgesteld. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de belastbaarheid van de appellant en de noodzaak voor voldoende onderbouwing van de claims van de appellant. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.