de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant is op bij het beroepschrift (met bijlage) aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Amsterdam onder dagtekening 11 februari 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg. nr.: WAO 00/4), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat te Alkmaar, bij schrijven van 3 april 2003 van verweer gediend.
In reactie hierop heeft appellant bij brief van 15 mei 2003 de beroepsgronden aangevuld onder inzending van een aantal stukken van arbeidskundige aard.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 januari 2005, waar appellant zich heeft laten vertegen- woordigen door mr. R. Sowka, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. Hopman, voornoemd, als haar raadsvrouw.
Bij het op bezwaar genomen en thans bestreden besluit van 12 november 1999 heeft appellant de per 13 juni 1999 gedane intrekking gehandhaafd van de laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% aan gedaagde toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
De rechtbank heeft dit besluit vernietigd, daarbij wat betreft de medische grondslag ervan doorslaggevende betekenis toekennend aan het in de rapporten van respectievelijk 11 juli 2001 en 15 juli 2002 vervatte medisch oordeel van de door haar als deskundigen geraadpleegde revalidatiearts W.C.G. Blanken en psychiater G. Nabarro, dat onvoldoende medische beperkingen door de betrokken verzekeringsartsen zijn aangenomen. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat deze bijgevolg ondeugdelijk is.
In hoger beroep heeft appellant zich in het bijzonder gekeerd tegen de conclusie van de deskundige Nabarro dat alle door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies voor gedaagde ongeschikt zijn vanwege haar psychische beperkingen. Appellant heeft de door deze deskundige aangenomen psychische beperkingen in twijfel getrokken en zich op het standpunt gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende met de psychische klachten van gedaagde rekening heeft gehouden.
Gedaagde heeft zich geschaard achter het oordeel van de door de rechtbank geraadpleegde deskundigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat als met de door de deskundige Nabarro vastgestelde beperkingen ten aanzien van reizen en van werken in grote open ruimtes rekening wordt gehouden, zij zonder nader arbeidskundig onderzoek niet voor de geduide functies geschikt kan worden geacht.
Appellant heeft hierop in hoger beroep gereageerd door overlegging van een rapport van 6 mei 2003 van de bezwaar- arbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes. Deze is tot de conclusie gekomen dat een drietal geschikt te achten functies resteert als van de door de deskundige Nabarro gestelde beperkingen wordt uitgegaan.
De Raad verenigt zich met betrekking tot de medische beperkingen van gedaagde met het op de rapporten van de deskundigen Blanken en Nabarro steunende oordeel van de rechtbank. Aan de niet mis te verstane kritiek van appellant op het oordeel van de deskundige Nabarro, welke kritiek samengevat erop neerkomt dat appellant altijd ongelijk krijgt van deze deskundige, gaat de Raad voorbij. De Raad heeft geen aanwijzingen dat het onderzoek van de deskundige niet lege artis is verricht en dat zijn bevindingen niet door zijn onderzoek worden gedragen. Wel is de Raad met appellant van oordeel dat de conclusie van de deskundige Nabarro, dat gedaagde voor alle geselecteerde functies ongeschikt is te achten, omdat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische beperkingen, niet zonder meer gevolgd behoeft te worden. In dit geval was een en ander niet zonder nog nader in het stellen arbeidskundig onderzoek, waarvan het resultaat uiteraard aan de deskundige Nabarro niet ter beschikking stond, te beoordelen.
Dit nadere onderzoek is eerst tijdens de gedingvoering in hoger beroep vanwege appellant uitgevoerd. De Raad heeft geen reden de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige Neefjes niet te delen dat een drietal functiebestandscodes (Fb-codes: 3992, 3213 en 3804) met voldoende arbeidsplaatsen resteert als rekening wordt gehouden met de door de deskundige Nabarro gestelde beperkingen. In het bijzonder heeft de bezwaararbeidsdeskundige aandacht besteed aan de vraag of in de geselecteerde functies gewerkt moet worden in grote hoge ruimtes en heeft hij per functie afdoende gemotiveerd aangegeven of dit het geval is. Tegen het bijduiden van twee geschikte functies receptioniste/telefoniste, zoals de bezwaararbeidsdeskundige heeft gedaan, bestaat in dit geval geen bezwaar, omdat het gaat om functies in de bij de schatting betrokken Fb-code 3804.
Gelet op de in de geselecteerde functies voorkomende belasting, zoals blijkt uit de daarbij behorende belastingpatronen en de verkorte functiebeschrijvingen, is de Raad van oordeel dat de door bezwaararbeidsdeskundige Neefjes als geschikt aangemerkte functies door gedaagde moeten kunnen worden vervuld. Met betrekking tot de door de deskundige Nabarro gestelde beperking voor reizen wijst de Raad erop, dat gedaagde op medische indicatie een wettelijke vervoersvoorziening kan aanvragen om woon-werkverkeer mogelijk te maken. Niet valt in te zien dat een dergelijke voorziening in haar geval niet adequaat zou kunnen zijn, nu gedaagde voor het onderhouden van haar sociale contacten al gebruik maakt van een vervoersvoorziening.
Nu appellant eerst in hoger beroep de arbeidskundige grondslag van de onderwerpelijke schatting afdoende heeft gemotiveerd, rekening houdend met de door de rechtbank (en de Raad) aanvaarde medische beperkingen, ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek is vernietigd, te bevestigen, met dien verstande dat de Raad met toepassing van 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laat.
De Raad acht gelet hierop voor een proceskostenveroordeling op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb in hoger beroep geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij opdracht is gegeven een nieuw besluit te nemen;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J. H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2005.