ECLI:NL:CRVB:2005:AT1809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1122 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WAO-schatting en geschiktheid voor maatmanfunctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit waarin zijn arbeidsongeschiktheid op 12 juni 2001 op minder dan 15% was vastgesteld, waardoor hem geen uitkering werd toegekend. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. H. Koelewijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 februari 2005, waarbij gedaagde zich liet vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geschikt is geacht voor zijn eigen werk als polyesterbewerker, maar dat deze functie de belastbaarheid van appellant overschrijdt. De Raad heeft ook overwogen dat, hoewel appellant medisch gezien geschikt is voor zijn werk, de terugkeer naar zijn oude werkgever niet mogelijk is door het faillissement van het bedrijf.

De Raad heeft vervolgens beoordeeld of de maatmanfunctie met eenzelfde belasting en beloning in voldoende mate op de arbeidsmarkt aanwezig is. Het maatmanloon van appellant was vastgesteld op f. 29,15 per uur, terwijl het uurloon voor de functie van polyesterbewerker aanzienlijk lager was. Gedaagde heeft niet aangetoond dat de maatmanfunctie met eenzelfde beloning in voldoende mate op de arbeidsmarkt voorkomt, waardoor de Raad oordeelt dat het hoger beroep doel treft. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en gedaagde moet een nieuw besluit op bezwaar nemen. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,-.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1122 WAO (Rectificatie)
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 22 mei 2002 (hierna: bestreden besluit) heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van 9 november 2001 waarbij hij heeft geweigerd aan appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) per 12 juni 2001 een uitkering toe te kennen onder de overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid op die datum minder dan 15% bedroeg, nu appellant geschikt is geacht voor zijn eigen werk als polyesterbewerker.
Bij uitspraak van 11 februari 2003, reg. nr. AWB 02/2448 WAO, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij beroepschrift van 5 maart 2003 aangevoerde gronden heeft mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld. Bij schrijven van 26 maart 2003 zijn de standpunten nader toegelicht.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 4 februari 2005, waar appellant en zijn gemachtigde - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
II. MOTIVERING
Appellant was sinds 1966 voor 40 uur per week werkzaam als polyesterbewerker bij Fokker Ypenburg tot hij in aansluiting op het faillissement van dit bedrijf ingaande
7 juli 1996 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) ontving. Daarnaast was en bleef hij achteneenhalf uur per week werkzaam als avond postsorteerder bij PTT-post. Op 14 juni 2000 heeft appellant zich vanuit de uitkeringssituatie ingevolge de WW met hoofdpijnklachten ziek gemeld. Als postsorteerder heeft hij zich op 23 juni 2000 ziek gemeld en heeft hij per 27 februari 2001 weer hervat. De ziekmelding vanuit de WW liep door.
De arbeidsdeskundige H. de Vries heeft appellant geschikt geacht voor zijn eigen werk als polyesterbewerker. Deze functie overschrijdt de belastbaarheid van appellant, zoals die in het belastbaarheidspatroon is vastgesteld door de primaire verzekeringsarts, niet.
De rechtbank heeft het beroep dat namens appellant is ingediend na het ongegrond verklaren van zijn bewaar ongegrond verklaard.
Met betrekking tot de gestelde geschiktheid voor de maatgevende arbeid overweegt de Raad als volgt. Geschiktheid voor de maatgevende arbeid rechtvaardigt in beginsel de vooronderstelling dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, tenzij hervatting in de oude functie niet mogelijk is en zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen welke de juistheid van die vooronderstelling aantasten. Nagegaan zal moeten worden of arbeid, gelijksoortig aan die waarin terugkeer niet mogelijk wordt geacht, met dezelfde belasting en beloning in voldoende mate op de arbeidsmarkt voorkomt.
De Raad oordeelt dat in voldoende mate is aangetoond dat het medisch onderzoek correct is verricht en dat de belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld. De Raad kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank op dit punt en verwijst, met overneming van die overwegingen, naar de aangevallen uitspraak. Hieruit vloeit voort dat ook de Raad van oordeel is dat appellant, medisch gezien, geschikt is voor het eigen werk als polyesterbewerker.
Als vaststaand feit stelt de Raad voorts vast dat terugkeer bij de oude werkgever niet meer mogelijk is, nu het faillissement van het bedrijf is uitgesproken.
De Raad ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aannemelijk is gemaakt dat de maatmanfunctie met eenzelfde belasting en beloning, in voldoende mate op de arbeidsmarkt aanwezig is. Het maatmanloon van appellant is vastgesteld op f. 29,15 per uur. Uit de Fis uitdraai van functiebeschrijving polyesterbewerker blijkt dat het uurloon aanmerkelijk lager is. Nu gedaagde niet heeft aangetoond dat appellants maatmanfunctie met eenzelfde beloning in voldoende mate op de arbeidsmarkt voorkomt, dient de hiervoor geformuleerde vraag ontkennend te worden beantwoord.
Dit brengt met zich mee dat het hoger beroep doel treft. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en gedaagde is gehouden een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit alsnog gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 106,- (€ 29,- + € 87,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.W. van Huussen.
GdJ