ECLI:NL:CRVB:2005:AT1907
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en geschiktheid van functies na bezwaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, die haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 maart 2005 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 03/3534 WAO. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 mei 2001, waarin haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% werd geschat. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek dat door de gedaagde was uitgevoerd, adequaat en toereikend was voor de theoretische schatting van haar arbeidsongeschiktheid.
De procedure begon met een besluit van de Sociale verzekeringsbank, waarin het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar uitkeringsaanvraag ongegrond werd verklaard. Appellante was van mening dat haar lichamelijke beperkingen niet correct waren ingeschat en dat er geen deugdelijk lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden. Tijdens de zitting op 4 februari 2005, waar appellante en haar echtgenoot aanwezig waren, heeft de gedaagde zijn standpunt verdedigd, vertegenwoordigd door mr. M.H.A.H. Smithuysen van het Uwv.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van 31 mei 2001 gegrond verklaard, omdat het medisch onderzoek niet volledig was. De gedaagde had appellante uitgenodigd voor een psychologisch onderzoek, maar appellante vond dit niet nodig. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen psychische beperkingen waren en dat de lichamelijke beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. De geselecteerde functies, waaronder telefoniste en chauffeur, werden als passend beoordeeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.