ECLI:NL:CRVB:2005:AT2408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die wegens chronische rugklachten niet meer in staat was om haar werkzaamheden als administratief medewerkster en gastvrouw in de zorgsector uit te voeren. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep, nadat de rechtbank Middelburg eerder het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de grieven van appellante, die stellen dat de medische beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat haar belastbaarheid is overschat, niet worden onderschreven. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 31 juli 2001 terecht is vastgesteld op minder dan 15%.
De zaak begon met een besluit van 29 januari 2001, waarbij appellante een WAO-uitkering werd toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit besluit was echter tijdelijk, omdat het medisch en arbeidskundig onderzoek nog niet was afgerond. Na afronding van dit onderzoek concludeerde gedaagde dat appellante in staat was om met loondienstfuncties een inkomen te verwerven dat niet leidde tot verlies van verdienvermogen. Dit leidde tot de intrekking van de WAO-uitkering per 31 juli 2001.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijk medisch onderzoek. De Raad heeft echter vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat er voldoende objectieve medische informatie beschikbaar was om de arbeidsbeperkingen van appellante vast te stellen. De Raad heeft ook opgemerkt dat er geen objectieve medische verklaringen zijn overgelegd die een ander oordeel ondersteunen.
De Raad concludeert dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht is gebeurd en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand blijft. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed.