ECLI:NL:CRVB:2005:AT2413
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van psychische beperkingen in WAO-schatting
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de psychische beperkingen van de appellant in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering van de appellant niet te verhogen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 mei 2001, waarin zijn uitkering, die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, niet werd verhoogd. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 15 oktober 2001, waarna de rechtbank 's-Hertogenbosch het beroep tegen deze beslissing op 23 december 2002 eveneens ongegrond verklaarde.
De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.T.I. Oey, heeft in hoger beroep aanvullende gronden aangevoerd, waaronder een rapport van gz-psycholoog drs. H. Heldens. Tijdens de zitting op 4 februari 2005 is de zaak behandeld, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en bijgestaan door zijn advocaat. De gedaagde partij werd vertegenwoordigd door mr. M.W. Tak-de Heer van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de psychische beperkingen van de appellant op de relevante datum, 12 februari 2001, correct zijn vastgesteld. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk medische deskundige te raadplegen, zoals door de appellant was verzocht. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak zonder termen voor een kostenveroordeling.