ECLI:NL:CRVB:2005:AT2413

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/150 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • M.H.A. Uri
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van psychische beperkingen in WAO-schatting

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de psychische beperkingen van de appellant in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering van de appellant niet te verhogen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 mei 2001, waarin zijn uitkering, die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, niet werd verhoogd. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 15 oktober 2001, waarna de rechtbank 's-Hertogenbosch het beroep tegen deze beslissing op 23 december 2002 eveneens ongegrond verklaarde.

De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.T.I. Oey, heeft in hoger beroep aanvullende gronden aangevoerd, waaronder een rapport van gz-psycholoog drs. H. Heldens. Tijdens de zitting op 4 februari 2005 is de zaak behandeld, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en bijgestaan door zijn advocaat. De gedaagde partij werd vertegenwoordigd door mr. M.W. Tak-de Heer van het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de psychische beperkingen van de appellant op de relevante datum, 12 februari 2001, correct zijn vastgesteld. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk medische deskundige te raadplegen, zoals door de appellant was verzocht. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak zonder termen voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/150 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 2 mei 2001 heeft gedaagde geweigerd om de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, ingaande 12 februari 2001 te verhogen.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 oktober 2001 heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 23 december 2002 (reg.nr. AWB 01/2618 WAO) het tegen het besluit van 15 oktober 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond, op bij aanvullend beroepschrift van 18 februari 2003 aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Nadien heeft appellants gemachtigde bij schrijven van 17 juni 2003 een rapportage van de gz-psycholoog i.o. drs. H. Heldens d.d. 3 juni 2002 ingebracht.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlage een rapport van de bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie van 27 juni 2003.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 4 februari 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Oey, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.W. Tak-de Heer, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor een uitvoerige uiteenzetting van de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep ligt ter beantwoording de vraag voor of bij de aangevallen uitspraak terecht is beslist tot instandlating van gedaagdes besluit van 15 oktober 2001.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend, onder overneming van de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde gronden. In hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd - in essentie een herhaling van hetgeen bij de rechtbank naar voren is gebracht en door de rechtbank op goede gronden is verworpen - heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen.
De Raad voegt hieraan toe dat hem uit het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van de gz-psycholoog i.o.
drs. H. Heldens d.d. 3 juni 2002 niet is gebleken dat de psychische beperkingen van appellant op de hier in geding zijnde datum 12 februari 2001 onjuist zijn vastgesteld. Het rapport ziet in de eerste plaats op de gezondheidssituatie van appellant ruim na de hier in geding zijnde datum, maar biedt ook overigens geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de psychische beperkingen van appellant als gevolg van ziekte of gebrek door gedaagde zijn ondergewaardeerd.
In het vorenstaande ligt besloten dat de Raad onvoldoende aanleiding ziet tot het raadplegen van een onafhankelijk medische deskundige, zoals namens appellant ter zitting in hoger beroep is verzocht.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op
18 maart 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H. A. Uri.