ECLI:NL:CRVB:2005:AT2852
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- R.H.M. Roelofs
- S.W. van Osch-Leysma
- Rechtspraak.nl
Beëindiging bijstandsuitkering en terugvordering bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds haar echtscheiding in 1997 een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Naar aanleiding van vermoedens dat appellanten, die ooit gehuwd waren, samenwoonden op het adres van appellante, heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen een onderzoek ingesteld. De onderzoeksresultaten leidden tot de conclusie dat appellanten vanaf 1 september 2000 hun gezamenlijke hoofdverblijf hadden op het adres van appellante. Dit resulteerde in een besluit om de bijstandsuitkering van appellante per 1 mei 2001 te beëindigen en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 september 2000 tot en met 30 april 2001 terug te vorderen, wat neerkwam op een bedrag van f 20.741,43.
Appellanten hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de besluiten werden door de gemeente ongegrond verklaard. De rechtbank Breda heeft de beroepen van appellanten tegen deze besluiten ongegrond verklaard, maar appellanten hebben hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2005 hebben appellanten hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat appellant geen vaste woon- of verblijfplaats had gehad en dat de situatie rond hun zoon de tijdelijke samenwoning verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat appellanten daadwerkelijk samenwoonden op het adres van appellante. De Raad concludeerde dat het College onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke situatie en dat de besluiten van 27 november 2001 vernietigd moesten worden. De Raad herroept ook het primaire besluit van 26 juni 2001 en veroordeelt de gemeente in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 1.288,-- bedragen. De uitspraak biedt partijen de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.