ECLI:NL:CRVB:2005:AT2925
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de hoogte van de gedifferentieerde WAO-premie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie voor het premiejaar 2002. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J.P.M. van Zijl, heeft in hoger beroep gronden aangevoerd tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij zij onder andere aanvoert dat gedaagde geen inzicht heeft gegeven in de reïntegratie-inspanningen en de tijdigheid van medische keuringen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 februari 2005 behandeld, waarbij partijen niet vertegenwoordigd waren.
De Raad overweegt dat de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie is gebaseerd op de uitkering die in 2000 aan een ex-werknemer van appellante is toegekend. De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 6 december 1999, dat de basis vormt voor de premie. De Raad stelt vast dat de grief van appellante over de reïntegratie-inspanningen niet opgaat, omdat deze niet relevant zijn voor de premiedifferentiatie. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep benadrukt dat de premiedifferentiatieregeling imperatief en categorisch is, wat betekent dat de reïntegratie-inspanningen van gedaagde niet in de besluitvorming over de premiedifferentiatie kunnen worden betrokken. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen aan appellante. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 17 maart 2005.