ECLI:NL:CRVB:2005:AT2957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/973 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift en de oplegging van een boete in het kader van de sociale verzekeringswetgeving

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. F.H. Kuiper, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had op 29 december 2003 geoordeeld dat het bezwaar van appellante tegen correctienota's niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 10 maart 2005, waarbij partijen zich niet hebben laten vertegenwoordigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het bezwaar van appellante tegen de correctienota's van 21 november 2002 met betrekking tot de jaren 1997 tot en met 2001 niet-ontvankelijk was, omdat appellante de termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift niet in acht heeft genomen. De Raad oordeelt dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is en dat appellante niet in verzuim is geweest. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet had voldaan aan de verplichting tot het doen van loonopgave, wat leidde tot de oplegging van een boete van 25%.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij op het verkeerde been was gezet door de toelichtingsbrief van gedaagde, waarin een onduidelijke uitleg over de bezwaartermijn werd gegeven. De Raad heeft deze argumentatie verworpen, omdat appellante eerder was gewezen op de juiste termijn voor het indienen van bezwaar. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat er sprake was van opzet of grove schuld bij appellante, wat de boete rechtvaardigt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Schoemaker, in aanwezigheid van griffier M. Renden, en is openbaar uitgesproken op 17 maart 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/973 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. F.H. Kuiper, advocaat en procureur te Maastricht, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 29 december 2003 onder kenmerk 03/569 door de rechtbank Roermond gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 maart 2005. Zoals tevoren schriftelijk bericht hebben partijen zich daar niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 7 april 2003 is het bezwaar van appellante tegen de correctienota’s van 21 november 2002 met betrekking tot de jaren 1997 tot en met 2001 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken niet in acht heeft genomen, en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Voorts is bij voornoemd besluit het bezwaar van appellante tegen de boetenota’s van 26 november 2002 over voornoemde jaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, vaststellende dat het bezwaarschrift van 3 januari 2003 tegen de correctienota’s, welke termijn voor het indienen van bezwaar eindigde op 2 januari 2003, niet tijdig is ingediend en dat geen sprake is van een verschoonbaar verzuim nu niet is gebleken dat de toelichting op de bezwaarmogelijkheid die gedaagde heeft gegeven onjuist zou zijn. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichting tot het doen van loonopgave, terwijl zij zich er bewust van had behoren te zijn dat zij loonopgave moest doen en dat over de loonbetalingen premies ingevolge de werknemersverzekeringswetten verschuldigd waren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde dan ook op goede gronden aangenomen dat sprake was van opzet/grove schuld en is conform de regelgeving terecht een boete van 25% opgelegd.
De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en overweegt daartoe als volgt.
In hoger beroep is namens appellante ten aanzien van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding naar voren gebracht dat zij op het verkeerde been is gezet doordat gedaagde in de toelichtingsbrief van 20 november 2002 op de correctienota’s heeft vermeld dat de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken bedraagt en aanvangt op de dag na dagtekening van de nota’s, waardoor appellante in de veronderstelling zou verkeren dat de bezwaartermijn zes weken plus één dag bedroeg. De Raad kan appellante hierin niet volgen, te meer niet nu appellante in het op de toelichtingsbrief voorafgaand schrijven van gedaagde van 1 november 2002 nadrukkelijk is gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken na dagtekening van de correctienota’s een bezwaarschrift in te dienen. Daartoe neemt de Raad mede in aanmerking dat de wettelijke voorschriften met betrekking tot het indienen van bezwaar van openbare orde zijn en gedaagde geen discretionaire bevoegdheid verlenen.
Met betrekking tot de boetenota’s is de Raad met gedaagde en de rechtbank van oordeel dat appellante niet heeft voldaan aan de in artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering neergelegde verplichting tot het doen van een juiste loonopgave en dat sprake is van opzet/grove schuld zodat op goede gronden en met inachtneming van de voor appellante meest gunstige regelgeving een boete van 25 % is opgelegd.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.
G14032005