ECLI:NL:CRVB:2005:AT2969
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- Rechtspraak.nl
Vaststelling gedifferentieerde WAO-premie en rol van arbeidsongeschiktheid door zwangerschap
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van der Borst, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie, waarbij de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, in dit geval zwangerschap, geen rol speelt. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 maart 2005 uitspraak gedaan. Appellante betoogde dat de aan de betrokkene toegekende WAO-uitkering niet meegeteld zou moeten worden bij de bepaling van de gedifferentieerde WAO-premie. De Raad overweegt dat volgens vaste jurisprudentie de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid geen invloed heeft op de premie. De Raad verwijst naar het IAO-Verdrag nr. 103, dat rechten waarborgt voor zwangerschaps- en bevallingsverlof, maar stelt dat de WAO-uitkering niet specifiek ter bescherming van zwangerschap en moederschap is bedoeld. De Raad bevestigt dat de uitkering ook bestaat als de arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van zwangerschap.
Appellante voerde verder aan dat de gedifferentieerde premie als een boete wordt ervaren, maar de Raad oordeelt dat dit geen schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden oplevert. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat de gedifferentieerde premie op een juiste manier is vastgesteld, zonder dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid een rol speelt. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing en wijst het hoger beroep van appellante af.