05/660 NABW-VV + 05/661 NABW-VV
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helden, verzoeker,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2], wonende te [woonplaats], gedaagden.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Roermond op 13 december 2004 tussen partijen gewezen uitspraak met registratienummer 04/53 NABW. Dit hoger beroep is bij de Raad geregistreerd onder de nummers 05/596 NABW en 05/602 NABW.
Verzoeker heeft tevens verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij primair besluit van 18 juli 2003 heeft verzoeker de uitkering van gedaagden over de periode van 1 maart 2002 tot en met 28 februari 2003 herzien (lees: ingetrokken) en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 15.502,69 van gedaagden teruggevorderd.
Bij besluit van 20 november 2003 heeft verzoeker het bezwaar van gedaagden tegen het besluit van 18 juli 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het tegen het besluit van 20 november 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verzoeker opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak.
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift verzocht om schorsing van de aangevallen uitspraak. Gedaagden zijn, volgens verzoeker, slechts in staat om maandelijks een, in verhouding tot het terugvorderingsbedrag, gering bedrag af te lossen. Door schorsing van de aangevallen uitspraak wil verzoeker kunnen waarborgen dat invordering van het gehele bedrag binnen een zo beperkt mogelijke tijd plaatsvindt.
Naar aanleiding van dit verzoek overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De door verzoeker aangevoerde omstandigheden leveren geen grond op om te oordelen dat er van de zijde van verzoeker sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening. Niet gebleken is dat verzoeker tot op heden geen uitvoering kan geven aan het primaire besluit van 18 juli 2003. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden een zodanig zwaarwegend belang vormen dat behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
Gelet op het voorgaande is het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting.
Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht is geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gewezen door mr. Th. C. van Sloten, in tegenwoordigheid van T.A. Willems-Dijkstra als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005.
(get.) Th. C. van Sloten.
(get.) T.A. Willems-Dijkstra.