ECLI:NL:CRVB:2005:AT3126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1661 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
  • I.D. Veldman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een aanvraag om bijstandsuitkering op basis van ontbrekende gegevens

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. Delescen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van appellant om een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) niet in behandeling kon worden genomen, omdat appellant niet de benodigde gegevens had aangeleverd. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant had op 3 augustus 2001 een aanvraag ingediend, maar op de afspraak van 20 augustus 2001 had hij de gevraagde documenten niet bij zich. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, heeft appellant vervolgens verzocht om deze documenten binnen een week aan te leveren. Omdat appellant dit niet deed, heeft gedaagde op 31 augustus 2001 besloten de aanvraag niet verder in behandeling te nemen. Het bezwaar dat appellant hiertegen indiende, werd door gedaagde ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dit besluit, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de gevraagde gegevens essentieel zijn voor het bepalen van het recht op bijstand. De Raad oordeelt dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen, maar dat hij dit niet tijdig heeft gedaan. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1661 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 februari 2003, reg.nr. 02/617 NABW.
Gedaagd heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 februari 2005, waar partijen - zoals aangekondigd - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft zich op 3 augustus 2001 tot gedaagde gewend om een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) aan te vragen. In verband daarmee is hij uitgenodigd voor een gesprek op 20 augustus 2001 en is hem verzocht om dan een aantal bescheiden mee te brengen waaronder bewijsstukken van schulden, een ontslagbewijs, salarisspecificaties, het kentekenbewijs van de auto en de huurovereenkomst. Omdat appellant op 20 augustus 2001 de vermelde bescheiden niet bij zich had, heeft gedaagde hem bij brief van 20 augustus 2001 verzocht binnen één week de eerdervermelde gegevens te verstrekken. Daarbij is appellant meegedeeld, onder verwijzing naar artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat indien de gegevens niet of niet volledig worden verstrekt dit tot gevolg kan hebben dat de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen.
Bij besluit van 31 augustus 2001 heeft gedaagde appellant medegedeeld dat de aanvraag van 3 augustus 2001 niet verder in behandeling wordt genomen op de grond dat appellant de ontbrekende gegevens, van belang voor de afhandeling van de aanvraag, niet op 27 augustus 2001 had aangeleverd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 30 januari 2002 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 januari 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb (tekst tot 1 juli 2004) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling is van een onvol-ledige of ongenoegzame aanvraag onder meer sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Appellant is bij brief van 20 augustus 2001 in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag vóór 27 augustus 2001 aan te vullen met de eerder vermelde stukken. Nadat de gegevens ook niet binnen de geboden hersteltermijn zijn overgelegd, heeft gedaagde bij besluit van 31 augustus 2001 besloten de aanvraag niet te behandelen.
De Raad is allereerst met de rechtbank van oordeel dat de gevraagde gegevens van belang zijn om het recht op bijstand van appellant te bepalen. Voorts is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat appellant niet in staat was om over de gevraagde stukken te beschikken en deze tijdig over te leggen. Tijdens de zitting van de rechtbank heeft appellant verklaard dat hij de gevraagde stukken één of twee dagen na 26 augustus 2001 heeft opgestuurd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat gedaagde terecht heeft vastgesteld dat appellant de gevraagde bescheiden niet binnen de hersteltermijn, te weten vóór 27 augustus 2001, heeft aangeleverd. Tevens is de Raad van oordeel dat het op de weg van appellant had gelegen - zo nodig - om gedaagde om verlenging van de herstel-termijn te verzoeken.
Een en ander leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns, in tegenwoordigheid van mr. I.D.Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2005.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) I.D. Veldman.
GdJ
212