ECLI:NL:CRVB:2005:AT3146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4679 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het dagloon en de invloed van eenmalige uitkeringen op de WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B.J. Sol, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 14 augustus 2003 geoordeeld dat de eindejaarsuitkering, waarop appellant aanspraak kon maken op basis van de cao, niet moest worden meegenomen bij de vaststelling van zijn WAO-dagloon. Appellant betoogde dat deze eenmalige uitkering structureel van aard was en daarom wel degelijk in aanmerking moest worden genomen. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 februari 2005 behandeld. Tijdens deze zitting was mr. N.A. Wilms aanwezig als vertegenwoordiger van appellant, terwijl gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), werd vertegenwoordigd door mr. A.E.M. Kuppens. De Raad heeft de argumenten van appellant en de gedaagde zorgvuldig afgewogen.

De Raad concludeerde dat de wetgever met de toevoeging van de zinsnede ‘alsmede éénmalige uitkeringen’ aan de Dagloonregelen WAO, specifiek heeft beoogd om bij cao overeengekomen uitkeringen zoals die van appellant uit te sluiten bij de vaststelling van het WAO-dagloon. De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraken die appellant aanhaalde niet van toepassing waren, omdat deze betrekking hadden op een eerdere versie van de regelgeving.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van griffier mr. A. Kovács, en werd openbaar uitgesproken op 17 maart 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4679 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is door mr. B.J. Sol, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 14 augustus 2003 onder kenmerk 02/1764 door de rechtbank Utrecht gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 februari 2005, waar namens appellant is verschenen mr. N.A. Wilms, kantoorgenoot van mr. Sol, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppens, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant keert zich in hoger beroep tegen de omstandigheid dat bij de vaststelling van zijn WAO-dagloon buiten beschouwing wordt gelaten de eindejaarsuitkering waarop hij gedurende zijn dienstverband met [werkgeefster] te [vestigingsplaats], jaarlijks op grond van de toepasselijke cao aanspraak kon maken. In het bijzonder gaat het daarbij om het bepaalde onder het kopje ‘eenmalige uitkering’ van artikel 41a, van die cao, waarin staat vermeld, dat de werkgever in de maand januari 2000 aan de werknemer die op 1 januari 2000 in dienst is van de werkgever, éénmalig 0,50% van 12 maal het salaris betaalt over de maand januari 2000, respectievelijk éénmalig 0,50% van 13 maal het vierweken salaris over de periode waarin 1 januari 2000 valt. In het tweede lid van dit artikel is een gelijkluidende bepaling opgenomen voor het jaar 2001. Volgens appellant is deze uitkering structureel van aard nu deze bij cao is vastgesteld en wel gedurende een reeks van jaren en dient deze dan ook bij de vaststelling van het dagloon te worden betrokken. Voor zijn standpunt meent appellant steun te vinden in de uitspraken van deze Raad van 3 februari 1993, LJN: ZB1819, 13 mei 1996, LJN: AH6349, 7 maart 2003, LJN: AO5293 en 8 juni 2004, LJN: AP1682. Appellant kan zich dan ook niet verenigen met de aangevallen uitspraak van de rechtbank waarbij zijn beroep tegen het besluit op bezwaar van gedaagde van 8 juli 2002 ongegrond is verklaard.
De Raad is van oordeel dat de regelgever met de toevoeging van de zinsnede ‘alsmede éénmalige uitkeringen’ aan artikel 1, derde lid, onder d, van de Dagloonregelen WAO, gelet op de door de rechtbank aangehaalde toelichting bij het besluit Wijziging dagloonregelen, Stcrt. 1994, 58, met name heeft beoogd bij cao overeengekomen uitkeringen als die van appellant bij de vaststelling van het WAO-dagloon uit te sluiten. De door appellant in dit kader aangehaalde uitspraak van de Raad van 3 februari 1993, LJN: ZB1819, ziet op artikel 1, derde lid, onder d (oud), van de Dagloonregelen WAO, zoals dat gold vóór de toevoeging van de zinsnede ‘alsmede éénmalige uitkeringen’ en mist dan ook toepassing.
Voor zover appellant een beroep doet op uitspraken van de Raad in het kader van de Dagloonregels IWS en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, wijst de Raad er op dat het afwijkende regelgeving betreft waarin geen expliciete uitzondering voor de categorie van éénmalige uitkeringen is opgenomen. Aan de aangehaalde uitspraken kent de Raad reeds om die reden in het onderhavige geval geen betekenis toe.
De aangevallen uitspraak van de rechtbank komt mitsdien voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Kovács.