E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M. Bongaarts-Tangelder, advocaat te Aalten, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 28 februari 2003, reg. nr. 02/372 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 februari 2005, waar appellante niet is ver-schenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A.J. te Hennepe, werkzaam bij de gemeente Doetinchem.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 16 december 1996 heeft gedaagde aan appellante en haar toenmalige echtgenoot [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]) ingevolge de Algemene bijstandswet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) bijstand in de vorm van een rentedragende lening ten bedrage van f 60.000,-- verleend ter voorziening in de behoefte aan bedrijfs-kapitaal van het door [echtgenoot] onder de naam [betrokkene] geëxploiteerde bedrijf. In het kader van dit besluit is een overeenkomst van geldlening gesloten die mede door appel-lante is ondertekend en waarbij zij zich als hoofdelijk mede-schuldenaar heeft verbonden tot terugbetaling van al hetgeen [echtgenoot] uit hoofde van de overeenkomst aan de gemeente verschuldigd is of zal worden.
Bij beschikking van 5 maart 1998 is de echtscheiding tussen appellante en [echtgenoot] uitgesproken. In het echtscheidingsconvenant is de schuld aan gedaagde toebedeeld aan [echtgenoot] en is bepaald dat [echtgenoot] appellante ter zake van die schuld vrijwaart.
In 2000 heeft [echtgenoot] zijn bedrijf wegens financiële problemen beëindigd. Bij vonnis van 28 maart 2000 heeft de rechtbank ten aanzien van [echtgenoot] definitief de toepassing van de schuldsaneringsregeling ingevolge de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen uitgesproken. De gemeente Doetinchem heeft bij de bewindvoerder haar vordering op [echtgenoot] uit hoofde van het restant van de lening ten bedrage van f 32.870,65 ingediend.
Bij besluit van 13 juni 2001 heeft gedaagde appellante meegedeeld dat op grond van artikel 23, tweede lid, van het Bbz is besloten om de lening met ingang van 28 maart 2000 op te zeggen en renteloos te maken, dat (ook) appellante verplicht is het restant van de lening ten bedrage van f 32.870,65 terug te betalen en dat zij gedurende een periode van vijf jaar na beëindiging van het bedrijf een bedrag, gelijk aan 50% van haar netto inkomen boven de voor haar geldende bijstandsnorm, aan aflossing van de lening dient te besteden.
Bij besluit van 9 januari 2002 heeft gedaagde het tegen het besluit van 13 juni 2001 ge-maakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 9 januari 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij is – kort gezegd – van oordeel dat het, gelet op het echtscheidingsconvenant en de ten aanzien van [echtgenoot] uitgesproken toepassing van de schuldsaneringsregeling, onrechtvaardig en in strijd met de redelijkheid en de billijkheid is dat zij dient af te lossen op de lening die ten behoeve van het bedrijf van [echtgenoot] is verleend.
Hetgeen appellante naar voren heeft gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan waartoe de rechtbank in de aangevallen uitspraak is gekomen. Hij onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Hij wijst er nog op dat artikel 23, tweede lid, van het Bbz dwingendrechtelijk van aard is en dat gedaagde niet het recht kan worden ontzegd om appellante, gelet op haar hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor, aan te spreken op de aflossing van het restant van de lening.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2005.
(get.) J.M.A. van der Klok-Severwijns.