ECLI:NL:CRVB:2005:AT3271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2618 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gebrek aan letsel door oorlogscalamiteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, die verzocht om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die dit verzoek had afgewezen. Eiseres, geboren in 1930 in het voormalige Nederlands-Indië, had gezondheidsklachten ingediend, waaronder knie- en rugklachten, die zij toeschreef aan haar oorlogservaringen tijdens de Japanse bezetting. De verweerster had echter vastgesteld dat eiseres niet voldeed aan de wettelijke eis van lichamelijk en/of psychisch letsel als gevolg van oorlogscalamiteiten, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat, hoewel eiseres was getroffen door oorlogsgeweld, er geen bewijs was dat haar klachten direct verband hielden met haar internering of de oorlogservaringen. De knieklachten waren pas 24 jaar na de vermeende verwondingen behandeld, en de rugklachten waren pas op latere leeftijd gemeld. De Raad baseerde zijn oordeel op medisch advies dat was ingewonnen tijdens de bezwaarprocedure, waaruit bleek dat de klachten niet konden worden toegeschreven aan de oorlogservaringen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het bestreden besluit van de verweerster in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 maart 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2618 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 29 april 2004, kenmerk JZ/M70/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 3 februari 2005. Aldaar is eiseres niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1930 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in oktober 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend, onder meer ertoe strekkend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Dit verzoek heeft eiseres gebaseerd op gezondheidsklachten, waaronder met name knie- en enkelklachten en rugklachten, die een gevolg zouden zijn van haar oorlogservaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië.
Verweerster heeft deze aanvraag van eiseres afgewezen bij besluit van 13 november 2003 en die afwijzing, na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is in het bestreden besluit overwogen dat eiseres weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2 van de Wet - te weten haar internering in het kamp Lampersari tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië - maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit. Wat betreft de knie- en enkelklachten heeft verweerster in aanmerking genomen dat eiseres pas 24 jaar nadat zij knieletsel zou hebben opgelopen aan deze knie is geopereerd en dat gelet op het tijdsverloop sedert de oorlog een relatie met de oorlogservaringen niet kan worden gelegd. Ten aanzien van de rugklachten is overwogen dat sprake is van verschoven rugwervels welke, gezien de lange klachtenvrije interval, niet door mishandeling tijdens de oorlog kunnen zijn ontstaan.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij wel degelijk al sinds de oorlogsjaren voortdurende knie- en rugklachten heeft gehad.
Ter beantwoording staat de vraag of, gelet op hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken is het door verweerster in het bestreden besluit ingenomen standpunt in overeenstemming met tijdens de bezwaarprocedure ingewonnen advies van haar geneeskundig adviseur N.F. Vogel. Dit advies berust op gegevens die zijn verkregen tijdens de behandeling van een aanvraag van eiseres in 1975 tot erkenning als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, op gegevens welke zijn verkregen ingevolge een vanwege verweerster in mei 2003 ingesteld medisch onderzoek van eiseres door de arts R.J. Roelofs alsmede op gegevens uit de behandelende sector. In genoemd advies is erop gewezen dat volgens de verklaringen van eiseres de knieklachten zijn ontstaan tengevolge van een val uit een boom vóór de oorlog en dat de behandeling daarvan niet alleen tijdens de oorlogsjaren maar gedurende een periode van 21 jaar daarna niet heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de rugklachten is erop gewezen dat de onderhavige rugklachten, waarvan de oorzaak is gelegen in verschoven rugwervels, pas op latere leeftijd zijn gemeld. Bij een en ander is ook in aanmerking genomen dat eiseres bij haar voormelde aanvraag in 1975 heeft aangegeven geen medische klachten te hebben.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van dit advies naar behoren voorbereid en gemotiveerd.
De voorhanden medische gegevens bevatten geen aanknopingspunt voor de opvatting dat wel van (verergerend) verband in de zin van de Wet met de in aanmerking te nemen oorlogscalamiteit, zijnde de internering, kan worden gesproken. Ook de Raad kan niet anders dan vaststellen dat niet op enigerlei wijze is vastgelegd dat eiseres sedert de oorlogsjaren bij voortduring knie- en/of rugklachten heeft gehad die aan de internering zouden moeten worden toegeschreven, terwijl eiseres integendeel in 1975 - naar uit de gedingstukken blijkt - nog heeft verklaard geen medische klachten te hebben. Onder deze omstandigheden kan de Raad het standpunt van verweerster dat voor de huidige knie- en enkelklachten en voor de rugklachten een verband met de internering niet is te aanvaarden niet aantasten.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.