ECLI:NL:CRVB:2005:AT3282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1899 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum periodieke uitkering onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2005, gaat het om de ingangsdatum van een periodieke uitkering voor eiseres, die erkend is als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres, geboren in 1937 te Pekalongan, had eerder een NMIK (maandelijks bedrag) toegekend gekregen, maar verzocht in 2003 om een herbeoordeling van haar financiële situatie en de mogelijkheid van een periodieke uitkering. De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, kende op 19 december 2003 een periodieke uitkering toe, maar stelde dat deze inging op de eerste dag van de maand waarin het verzoek was ingediend, namelijk 1 september 2003.

Eiseres was het niet eens met deze ingangsdatum en heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 februari 2005 is eiseres in persoon verschenen, terwijl verweerster werd vertegenwoordigd door mr. A. den Held. De Raad overwoog dat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit, en dat de wetgeving duidelijk was over de ingangsdatum van de uitkering. De Raad concludeerde dat de periodieke uitkering inderdaad inging op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag was ingediend, en dat de verweerster niet kon afwijken van deze wettelijke bepaling.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, en benadrukte dat de bepalingen van de Wet dwingendrechtelijk zijn. Eiseres' argument dat zij niet goed op de hoogte was van financiële en juridische zaken, werd niet als voldoende geacht om van de wettelijke regels af te wijken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. G.L.M.J. Stevens, met J.P. Schieveen als griffier.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1899 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 26 maart 2004, kenmerk JZ/M60/2004/0148, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 3 februari 2005. Aldaar is eiseres in persoon verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1937 te Pekalongan in het voormalig Nederlands-Indië, is in 1979 door de Uitkeringsraad, rechtsvoorganger van verweerster, erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Met ingang van 1 augustus 1978 is haar als zodanig, onder meer, het maandelijks bedrag als bedoeld in artikel 21b, oud, van de Wet (hierna: NMIK) toegekend.
Ingevolge haar verzoek van januari 1991, stoelend op gewijzigde financiële omstandigheden, heeft verweerster bij besluit van 7 mei 1992 aan eiseres ingaande 1 januari 1991 een periodieke uitkering toegekend onder gelijktijdige intrekking van de NMIK. Deze omzetting is bij besluit van 18 maart 1993 ongedaan gemaakt, omdat uit nadere financiële informatie was gebleken dat de NMIK voor eiseres toch gunstiger was. Tegen dit laatste besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
In september 2003 heeft eiseres zich gewend tot verweerster met het verzoek om te onderzoeken of inmiddels, in verband met gewijzigde financiële omstandigheden, een periodieke uitkering niet gunstiger zou zijn dan de NMIK, en die periodieke uitkering, bij bevestigende beantwoording van deze vraag, toe te kennen met ingang van de, in 1998 gelegen datum van die wijziging.
Ingevolge deze aanvraag heeft verweerster bij besluit van 19 december 2003 aan eiseres ingaande 1 september 2003 een periodieke uitkering toegekend onder gelijktijdige intrekking van de NMIK. Het door eiseres tegen dit besluit ingediende bezwaar, de ingangsdatum van de periodieke uitkering betreffende, heeft verweerster bij het nu bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de periodieke uitkering ingaat op de eerste dag van de maand waarin het verzoek daartoe is ingediend, en voorts dat het initiatief om de NMIK op enig moment om te zetten naar een periodieke uitkering bij eiseres ligt.
De Raad overweegt als volgt.
In artikel 34, eerste lid, van de Wet - voorzover hier van belang - is bepaald dat de periodieke uitkering ingaat op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag daartoe is ingediend.
Deze bepaling is van dwingendrechtelijke aard, hetgeen betekent dat verweerster daarvan niet kan en mag afwijken. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, in de kern erop neerkomend dat zij van financiële en juridische zaken niet veel verstand heeft, kan hieraan niet afdoen.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.