ECLI:NL:CRVB:2005:AT3296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1288 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • E. Heemsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdig voldaan griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2005 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep wegens het niet tijdig voldoen van griffierecht. De opposant had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 30 januari 2004 was genomen. Dit beroep werd op 26 augustus 2004 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan. De opposant heeft hiertegen verzet aangetekend, maar de Raad oordeelde dat het verzet ongegrond was.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de opposant op 18 maart 2004 was gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht. Ondanks een aangetekende herinnering op 15 april 2004, waarin de opposant werd geïnformeerd dat het griffierecht binnen vier weken moest zijn voldaan, is dit niet gebeurd. De Raad concludeerde dat er geen ruimte was voor de opvatting dat de opposant redelijkerwijs niet in verzuim was, aangezien het griffierecht niet tijdig op de rekening van de Raad was bijgeschreven.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het verzet ongegrond en oordeelde dat de opposant verantwoordelijk was voor de handelingen van zijn bewindvoerder. De Raad achtte geen termen aanwezig om proceskosten toe te kennen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de verantwoordelijkheid van de betrokken partijen in het proces.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1288 WUV
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 26 augustus 2004 het door opposant ingestelde beroep tegen een ten aanzien van hem door geopposeerde genomen besluit van 30 januari 2004, kenmerk JZ/060/2004/0061, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan.
Tegen die uitspraak heeft opposant verzet gedaan bij brief van 8 oktober 2004, welke op 11 oktober 2004 bij de griffie van de Raad is ontvangen.
Het verzet is behandeld ter zitting van 3 februari 2005. Daar is opposant in persoon verschenen. Geopposeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij schrijven van 18 maart 2004 is opposant gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. Bij aangetekend verzonden schrijven van 15 april 2004 is opposant erop gewezen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening per kas dient te zijn voldaan dan wel op de bankrekening van de Raad dient te zijn bijgeschreven en is erop gewezen dat overschrijding van deze termijn niet-ontvankelijkverklaring van het beroep kan betekenen.
In verzet heeft opposant aangevoerd dat zijn bewindvoerder/manager niet bijtijds geld gaf om het griffierecht te voldoen.
Wel heeft opposant meegedeeld nog steeds bereid te zijn het griffierecht alsnog te voldoen.
De Raad is evenwel van oordeel dat daarmee niet is voldaan aan het vereiste het griffierecht tijdig te voldoen.
Wat een bewindvoerder/manager (cq derde) als vertegenwoordiger van opposant doet of nalaat komt voor rekening en risico van opposant.
Nu uit voorhanden zijnde gegevens blijkt dat het griffierecht niet binnen de aan opposant gegunde termijn is bijgeschreven op rekening van de Raad, is de Raad gelet op het bepaalde in artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, van mening dat geen ruimte is voor het oordeel dat opposant redelijkerwijs geacht kan worden niet in verzuim te zijn geweest.
Uit het vorenstaande volgt dat het door opposant gedane verzet ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, inzake de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.