ECLI:NL:CRVB:2005:AT3372
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan gedaagde door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is ontstaan na een besluit van 20 juni 2001, waarin werd gesteld dat gedaagde per 24 februari 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Na bezwaar van gedaagde werd op 8 april 2002 een nieuwe beslissing genomen, waarbij haar een WAO-uitkering werd toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Dit besluit werd echter door de rechtbank Utrecht op 30 juni 2003 vernietigd, waarna het Uwv in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en daarbij de medische oordelen van deskundigen in overweging genomen. De Raad benoemde prof. dr. T.I. Oei als onafhankelijke deskundige, die een rapport uitbracht na onderzoek van gedaagde. De Raad oordeelde dat het oordeel van de ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd dient te worden, tenzij er voldoende redenen zijn om hiervan af te wijken. In dit geval was er onvoldoende aanleiding om het rapport van Oei te negeren, ondanks enkele onduidelijkheden.
De Raad concludeerde dat er voldoende functies waren aangeduid die gedaagde kon vervullen, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd diende te worden. Het inleidend beroep van gedaagde werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de Raad in het waarborgen van een eerlijke procedure.