ECLI:NL:CRVB:2005:AT3515

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2155 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ontheffing van arbeidsverplichtingen bij bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om de intrekking van de ontheffing van arbeidsverplichtingen van appellant, die een bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Appellant had tijdelijk ontheffing gekregen van zijn arbeidsverplichtingen in afwachting van een medisch advies. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop heeft op basis van het advies van GGD-arts A. Kruis besloten om de ontheffing in te trekken, omdat de arts appellant in staat achtte tot het verrichten van arbeid. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat hij vanwege zijn klachten niet geschikt is voor arbeid en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de conclusie van GGD-arts Kruis, dat appellant arbeid kan verrichten, is gebaseerd op een zorgvuldige beoordeling van de beschikbare informatie, waaronder rapporten van andere artsen. De Raad oordeelt dat het College zich op het advies van de GGD-arts heeft mogen baseren en dat er geen reden is om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Appellant kan in de toekomst een nieuwe aanvraag indienen als hij van mening is dat zijn arbeidsongeschiktheid is toegenomen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2155 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. P.P.J. van der Rijt, advocaat te Geldrop, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 maart 2003, reg.nr. 02/2048 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 2 februari 2005, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.T.M. Evers, advocaat te Helmond, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.H.P.G. Teuwissen, werkzaam bij de gemeente Geldrop.
II. MOTIVERING
De Raad gaat, gelet op de gedingstukken, en het verhandelde ter zitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een heronderzoek is aan appellant, in afwachting van een medisch advies, tijdelijk ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen, als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw.
Bij ongedateerd primair besluit, verzonden op 21 februari 2002, heeft gedaagde appellant medegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 14 februari 2002 wordt voortgezet en dat de ontheffing wordt ingetrokken. Gedaagde heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de GGD-arts A. Kruis van 7 februari 2002. De GGD-arts heeft appellant, op basis van haar bevindingen uit onderzoek, in staat geacht tot het verrichten van arbeid.
Bij besluit op bezwaar van 18 juni 2002 heeft gedaagde het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 18 juni 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is, evenals in eerste aanleg, betoogd dat appellant vanwege zijn klachten niet geschikt is voor het verrichten van arbeid overeenkomstig het door de GGD-arts R.M ter Schegget op 4 oktober 2001 vastgestelde en door GGD-arts Kruis bevestigde belastbaarheidsprofiel. Voorts is appellant van mening dat het medische onderzoek van de betrokken GGD-artsen niet zorgvuldig is geweest. In verband hiermee heeft hij de Raad verzocht een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De conclusie van de GGD-arts Kruis in het advies van 7 februari 2002, inhoudende dat appellant rekening houdende met zijn beperkingen in staat moet worden geacht arbeid te verrichten, is gebaseerd op bevindingen uit anamnese en dossierstudie. In dit kader had de arts ten tijde van de beoordeling van appellants beperkingen de beschikking over een tijdens het spreekuur door appellant aan haar overhandigde brief van zijn behandelend orthomanueel arts Tan en het in het dossier aanwezige rapport van GGD-arts Ter Schegget. Aangezien de arts Ter Schegget ten tijde van zijn beoordeling van appellants beperkingen in het bezit was van informatie van appellants huisarts en hij voorts een lichamelijk onderzoek bij appellant heeft verricht, zijn deze bevindingen eveneens bij de beoordeling door GGD-arts Kruis betrokken.
Gelet op het voorgaande is de Raad is - met de rechtbank - van oordeel dat gedaagde zijn besluitvorming op het advies van de GGD-arts Kruis heeft mogen baseren. Niet is gebleken dat dit advies wat de wijze van totstandkoming of de inhoud ervan betreft niet deugdelijk zou zijn. De Raad heeft hierbij meegewogen dat appellant heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een lichamelijk onderzoek door de GGD-arts Kruis en tevens zijn toestemming om informatie bij zijn behandelend artsen op te vragen aan die GGD-arts heeft onthouden.
Uit het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van de neuropsycholoog dr. E.J.T. Matser van 4 maart 2004 blijkt niet dat appellant ten tijde in geding in verband met zijn hoofd-, rug- en nekklachten ten gevolge van objectiveerbare medische beperkingen niet in staat was tot het verrichten van arbeid.
Het ter zitting door appellant ingenomen standpunt dat de door gedaagde in hoger beroep overgelegde verklaring van GGD-arts Kruis van 11 januari 2005 niet door de Raad bij zijn beoordeling zou mogen worden betrokken, kan de Raad niet volgen nu de verklaring voor de termijn van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is ingezonden.
Voor het benoemen van een deskundige bestaat gelet op het voorgaande geen grond.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
Ten slotte wijst de Raad er nog op dat appellant indien hij van mening is dat sprake is van een toename van zijn arbeidsongeschiktheid, bij gedaagde een aanvraag om - hernieuwde - ontheffing kan indienen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
EK2503