ECLI:NL:CRVB:2005:AT3532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2765 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bijstandsuitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 april 2003, waarin zijn beroep tegen het besluit op bezwaar van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amerongen van 21 mei 2002 niet-ontvankelijk is verklaard wegens gebrek aan procesbelang. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 februari 2005, waarbij appellant aanwezig was, maar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.

Appellant heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich in wezen richt tegen bepaalde gedragingen van ambtenaren van gedaagde, die volgens hem erop gericht zijn hem van de arbeidsmarkt te weren. Hij stelt dat deze gedragingen hebben geleid tot het niet bemiddelen door het Centrum voor werk en inkomen te Veenendaal en dat zijn eigen sollicitaties op niets zijn uitgelopen. Hierdoor is appellant nog steeds afhankelijk van een bijstandsuitkering.

De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant aangevoerde feiten geen betrekking hebben op het besluit van 21 mei 2002, dat betrekking heeft op de verplichting om zijn aanspraak op vermogen op korte termijn geldend te maken. De Raad concludeert dat appellant geen procesbelang heeft bij zijn beroep tegen het besluit van 21 mei 2002. Daarom bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak en ziet hij geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/2765 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amerongen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 april 2003, reg.nr. SBR 02/1472, waarbij zijn beroep tegen het besluit op bezwaar van gedaagde van 21 mei 2002 niet-ontvankelijk is verklaard bij gebreke van procesbelang.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 februari 2005, waar appellant is verschenen en gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor de feiten die hebben geleid tot het besluit van gedaagde van 21 mei 2002 verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Ter zitting van de Raad heeft appellant, desgevraagd, verklaard dat hij zich in wezen wenst te keren tegen bepaalde - rancuneuze - gedragingen van (ambtenaren van) gedaagde die erop zouden zijn gericht hem van de arbeidsmarkt te weren. Die gedragingen zouden er, aldus appellant, toe hebben geleid dat het - thans - Centrum voor werk en inkomen te Veenendaal niet meer voor hem heeft bemiddeld en dat eigen sollicitaties op niets uitliepen. Als gevolg daarvan is appellant ook thans nog aangewezen op een bijstandsuitkering.
De Raad moet vaststellen dat het voorgaande geen betrekking heeft op het besluit van 21 mei 2002, dat ziet op de aan appellant opgelegde verplichting om zijn aanspraak op vermogen op korte termijn geldend te maken.
Hieruit volgt dat ook de Raad tot de conclusie komt dat appellant geen procesbelang heeft bij zijn beroep tegen het besluit van 21 mei 2002.
De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
TTAG29032005